Stel dat iemand een nog onbekende mutatie heeft in een gen dat codeert voor een zeker eiwit, dan zijn er verschillende manieren om te achterhalen of deze mutatie ook echt pathogeen is, zoals segregatie-onderzoek in een familie om genotype en fenotype te koppelen, maar ook het testen van afwijkende transcript in silico. Mijn vraag is eigenlijk wat er dan precies gebeurt bij zijn functietest; kan een computer enkel op basis van de aminozuurzijgroepen helemaal voorspellen hoe de secundaire en tertiaire 3D-structuur van een eiwit eruit zullen zien door de chemische eigenschappen van de R-groepen? En volgens mij geldt in de eiwitchemie “vorm is functie”, maar wanneer besluit je dan dat de functie zodanig vervormd ja dat de functie ook verloren gaat? Dat zal niet alleen maar timmermansoog zijn. Stel dat bijvoorbeeld twee chemisch min of meer identieke aminozuren onderling verwisseld worden, zoals serine en threonine? Dat zal toch nauwelijks iets uitmaken voor de 3D-eiwitstructuur en dus ook niet voor de vorm. Hoe wordt dit precies bepaald? Hoeveel verstoring van structuur is “teveel”?
Toelichting is welkom!