Wikipedia heeft een artikel over floaters, dansende slierten die je soms met je ogen waarneemt. Ik heb al heel lang floaters, zonder dat ik er last van heb. Vreemd en ongeloofwaardig vind ik in Wikipedia de bewering: "veel glasvochttroebelingen hebben de neiging om langzaam te zinken in het glasvocht, zodat ze zich bij het op de rug liggen op den duur verzamelen nabij de gele vlek en goed zichtbaar worden" (link). Die zin suggereert dat veel troebelingen zwaarder zijn dan het glasvocht, en dat het glasvocht zo vloeibaar is als water. Dat zou makkelijk waarneembaar zijn. Dan zou iedereen die horizontaal voor zich uit kijkt of naar beneden kijkt geen troebelingen zien, de troebelingen zouden alleen verschijnen als iemand op zijn rug ligt. Maar dat is niet wat ik waarneem.
Het was aanleiding om te bedenken hoe je je eigen floaters beter kan waarnemen, met simpele middelen. Ik keek daarom door een speldeprikgaatje in aluminiumfolie naar een heldere lichtbron, een felle zaklantaarn. De diameter van het gaatje was 0.3 mm. Door het gaatje dicht voor mijn oog te houden was het blikveld voldoende wijd, 15°. Het kleine gaatje vergroot de scherptediepte. Zichtbaar werd dat schijnbaar losse floaters deel uitmaken van lange kronkelige slierten iets verder weg van het netvlies, en de "A"-floaters die ver weg zijn van het netvlies werden zichtbaar (zie figuur). Dat A dichterbij het gaatje was dan B bleek uit de evidente vergroting (N=b/a) en uit de parallax van A t.o.v. B als je het gaatje heen en weer beweegt voor de pupil.
Om de conditie van het glasvocht in mijn oog te onderzoeken wilde ik weten of ik dezelfde floaters bleef zien als ik, staande, een halve slag om mijn as draaide. Als het glasvocht verwaterd zou zijn tot dunne vloeistof, wat op hogere leeftijd schijnt te gebeuren, dan zou het floaterbeeld door de draaiing flink moeten veranderen. Maar de floaters behielden hun plek in mijn beeldveld, het glasvocht was blijkbaar volledig meegedraaid met de oogrok, het is dus nog gel-achtig.
Bij een kleine snelle draaiing om de verticale lichaamsas kon ik de trage elastische volgbeweging van de B-floaters zien: eerst bleven ze achter, dan kwamen ze terug maar schoten door, en tenslotte (na 10 seconden) keerden ze terug naar hun eigen plek in het beeldveld. Tegelijk bewogen de A-floaters in de omgekeerde richting, met een grotere snelheid (vanwege de vergroting N=b/a).
De dikte van de slierten valt te schatten: de visuele hoek van de dikte van de B-slierten is 0.004 rad, de oogdiameter is 25 mm, dus de sliertdikte is 25 x 0.004 = 0.1 mm. Dat is dikker dan ik verwachtte.