Een ondergrondse kabel AB van lengte L heeft twee draden en ergens tussen A en B is een geleidend pad ontwikkeld tussen de draden. Om de locatie van het geleidend pad te vinden is de kabel bereikbaar op de posities A en B.
Eerst worden de twee draden bij B verbonden en wordt een weerstand R1 gemeten bij A. vervolgens wordt de meting herhaald waarbij de twee draden bij A zijn verbonden. in B wordt een weerstand R2 gemeten.
Bepaal van het geleidend pad:
a) de weerstand R
b) de Locatie x
(num. data: R1=3,75Ω R2=2,5Ω L=200m r=0.01Ω/m)