Oerknal model met verrassende resultaten.
Hoofdstuk 1, de materie contractie voorafgaand aan de oerknal
Er geldt dan niet: E = h.f maar p.c = h.f . Er zijn verschillende argumenten voor deze stelling, die ik genoemd heb in een ander artikel. Dit heeft gevolgen voor de massa dichtheid ρ van relativistische materie en niet-relativistische materie.
Hier ga ik het over een oerknal model hebben dat aan alle bezwaren tegemoet komt die gelden voor het huidige model (vlakheid, horizon probleem, de oerknal zou een punt massa expansie zijn van een eindige hoeveelheid vacuüm energie met een orde van grootte van 1068 J zijn).
Ik ga uit van de Friedmann vergelijking waarbij de dichtheid ρ en de Gaussiaanse kromming k een grote rol spelen. De massa dichtheid ρ krijgt hierin een teken: positief voor materie en negatief voor vacuüm energie (via E =m.c2). Daarbij staat positief voor contractie en negatief voor expansie.
De oerknal begint dan met de expansie van pure vacuüm energie. Pas als deze expansie de lichtsnelheid bereikt kan materie gevormd worden want vacuüm energie kan pas materie vormen zodra de expansiesnelheid beneden de lichtsnelheid is geraakt. Immers materie kan niet sneller expanderen/bewegen dan de lichtsnelheid. Als deze fase bereikt is worden relativistische deeltjes gevormd en is de dichtheid van materie evenredig met R-4 waarin R de schaalfactor is (relativistische materie, zichtbare materie). De vacuüm energie expandeert met R-3. De totale hoeveelheid vacuüm energie waarmee de oerknal begon (Evac) neemt dan af met een waarde die gelijk is aan de vorming van materie.
Hierbij moet opgemerkt worden dat de relativistische materie dichtheid ρ0 tijdsafhankelijk is gedurende de vorming van relativistische materie. Zodra die fase achter de rug is ρ0 tijdsonafhankelijk. Na de relativistische materie vorming vindt de niet relativistische materie vorming plaats (donkere materie). Deze materie vorming is evenredig met R-3.
Gedurende de omzetting van vacuüm energie naar materie verandert de massa dichtheid ρ dus van negatief naar positief. Wanneer de vacuüm dichtheid gelijk is aan de materie dichtheid (ρ = 0) vindt er een omslag plaats van expansie naar contractie. Op een gegeven moment is dan alle vacuüm energie omgezet naar materie dichtheid en vindt er een relativistische contractie plaats. De materie dichtheid is dan evenredig met R-4.
Nog een korte opmerking over de materie dichtheid. Voor elk rustmassa materie deeltje geldt:
E2 = (m.c2)2 = (m0.c2)2 + (p.c)2.
Hierbij is de term m0.c2 evenredig met R-3 en de term p.c evenredig met R-4 voor wat betreft de dichtheid. Als zou gelden dat E = h.f dan zouden allebei de termen evenredig zijn met R-4.
Voor fotonen geldt hetzelfde als voor de term p.c: de fotonen dichtheid is evenredig met R-4.
Ik begin met de berekening vanuit de Friedmann vergelijking met de relativistische contractie. Dit is dan eigenlijk de fase die leidt tot de oerknal. Alle vacuüm energie is dan al omgezet naar materie.
Ik moet nog bespreken de Gaussiaanse kromming k in de Friedmann vergelijking. Bij zowel de expansie als de relativistische contractie is er rondom het centrum van die expansie/contractie sprake van een homogene en isotrope concentratie en de natuurlijke vorm daarvan is de bolvorm rondom het centrum. Voor een bolvorm is de Gaussiaanse kromming gelijk aan +r-2 waarbij r de straal is van de bol. De Gaussiaanse kromming dient nog overgezet te worden naar de schaalfactor en dat gaat via de formule r = r0.R waarbij r0 de straal is van de oerknal bol (R0 = 1). Het geheel wordt bekeken vanuit het middelpunt van de bol. Er is dus een radiele voorkeurs richting! Binnen de bol is er sprake van dichtheid, buiten de bol niet. Daar heerst dus een echt vacuüm!
De Friedmann vergelijking luidt:
H2 = (R-1.(dR/dt))2 = (8/3).π.G.ρ - k.c2.R-2 = (8/3).π.G.ρ0.R-4 - (r0.R)-2.c2.R-2 = R-4.((8/3).π.G.ρ0 -c2.r0-2)
è (dR/dt)2 = R-2.((8/3).π.G.ρ0 -c2.r0-2)
è dR/dt = ± ✓((8/3).π.G.ρ0 -c2.r0-2).R-1 (1)
Dit resultaat geeft al direct een voorwaarde, de wortel vorm moet immers positief zijn.
Dit geeft:
(8/3).π.G.ρ0 -c2.r0-2 ≥ 0 è ρ0.r02 ≥ c2.G-1.(⅜π). Verderop zal blijken dat ρ0.r02 ook nog een boven limiet heeft nl. 2* c2.G-1.(⅜π)= c2.G-1.(¾π) Dit volgt uit de voorwaarde dat rustmassa deeltjes niet sneller dan de lichtsnelheid kunnen bewegen.
Stellen we c2.G-1.(⅜π) = a dan hebben we de volgende conditie voor ρ0.r02 :
a ≤ ρ0.r02 < 2.a .
De waarde ρ0.r0-2 = a betekent dat de contractie snelheid voor een bolvormige massa gelijk is aan 0.
De waarde ρ0.r0-2 = 2a betekent dat de contractie snelheid gelijk is aan c (eigenlijk bijna c). Dit betekent dat er geen ruimte meer is voor massa om samen te trekken en er een omzetting plaats vindt van massa naar vacuüm energie (zeer, zeer hoge temperatuur), de oerknal. Dit duidt er ook op dat deeltjes een afmeting hebben en dat er geen samentrekking van massa tot een punt kan plaatsvinden. Zwarte gaten hebben dan ook gewoon een straal en een daarbij behorende dichtheid.
Dat er geen oerknal plaatsvindt heeft dan alles met de temperatuur te maken. Die is gewoon te laag.
Dat de contractie snelheid gelijk is aan 0 betekent dat er een evenwicht is tussen de deeltjes waaruit de massa bestaat en interne druk waarbij sprake is van een enorm hoge dichtheid (er is bijna geen sprake meer van tussenliggende ruimte voor deeltjes om in te bewegen en een relatief lage temperatuur). Dit is te controleren aan de hand van de massa van neutronen sterren.
a heeft de numerieke waarde van 0,16 * 1027kg/m. Een bolvormige neutronenster heeft dan een massa van m0 = 4π/3. r03.ρ0. Dit levert dan een formule op van: m0/r0 = c2/2G = 0.67 * 1027 kg/m.
Een typische neutronen ster heeft een straal van 10 km en een massa van 1,5 keer de zon. Dit ingevuld geeft: 3*1030/104 = 3* 1026 = 0,3 * 1027 kg/m. Dit klopt aardig!
De DV (1) is makkelijk te integreren: we nemen de negatieve oplossing (contractie)
R.dR = -✓((⅜π).G.ρ0 -c2.r0-2).dt è ½. R2 -½ = ✓((⅜π).G.ρ0 -c2.r0-2).(tR - t) (2)
Controle: tR is het tijdstip waarop R = 1 wordt bereikt vanuit het startpunt t=0 waarvoor geldt dat alle deeltjes relativistisch zijn. t = tR levert R = 1 op. Formule 2 levert dan de schaalfactor op als functie van de tijd.
Als functie van de straal r van het heelal, bekeken vanuit het centrum van de contractie wordt de formule:
½. (r2/r02) -½ = ✓((⅜π).G.ρ0 -c2/r02).(tR - t)
Ga ik nu kijken naar de wet van Hubble: V = H.r en dus: V2 = H2.r2 waarin V de expansie/contractie snelheid is.
H2 volgt uit de Friedmann vergelijking en voor V2 krijg ik dus:
V2 = R-4.((8/3).π.G.ρ0 -c2.r0-2).r2 met r = r0.R wordt dit: V2 = R-2.((8/3).π.G.ρ0.r02 -c2).
Dit leidt tot: V2.R2 = (8/3).π.G.ρ0.r02 -c2 Stel nu: (8/3).π.G.ρ0.r02 -c2 = a
Ik maak dan het volgende tabelletje:
R = 1 è V2 = a
R = 2 è V2 = a/4
R = 3 è V2 = a/9
Naarmate de schaalfactor kleiner wordt zal V groter worden. Dit betekent dat V niet groter dan c kan zijn, er is immers sprake van materie. Gebruiken we deze voorwaarde dan geldt dus dat c2=a,
bij een schaalfactor van 1 (de straal immers van de oerknal bol, de straal tot waarbij de bol niet verder kan inkrimpen). Ik krijg dan de volgende limiet voor een relativistische massa die bezig is te krimpen tot een oerknal bolletje:
ρ0.r02 = (¾π).c2/G (3) ,men ziet dat de factor ¾π duidt op de bolvorm. Via (4π/3).ρ0.r03 = m0 is formule 3 om te zetten naar: m0/r0 = c2/G (4)
Dit is een heel belangrijk resultaat. Uit het boek van professor Achterberg over Kosmologie (ISBN 90-5041-070-7) wordt een totale massa gegeven van het heelal als ongeveer 1052 kg. Dit betekent dat volgens formule 4 er dan een straal van de oerknal bol uit komt rollen van ongeveer 1 miljard lichtjaar! Er is dus helemaal geen sprake van een puntvormige oerknal expansie. Dit lost gelijk het vlakheids en horizon probleem op. Het heelal begint dan sowieso al min of meer vlak.
r0 = m0.G/c2 ≈ 1052.10-11.10-16 ≈ 1025 mtr. 1 lichtjaar is ongeveer 1016 mtr, en dus is r0 dan ongeveer 1 miljard lichtjaar.
Voor zwarte gaten en neutronen sterren geldt dan niet formule 4 maar formule 5:
m0/r0 = c2/2G (5) Er is immers sprake van een evenwichtssituatie en dan is V = 0 oftewel a = 0.
Een zwart gat heeft dus gewoon een eindige afmeting waarvan de straal volgt uit formule 5. Voor onze melkweg moet dat te berekenen zijn aangezien men denkt dat het zwarte gat in het centrum een massa heeft van ongeveer 3 miljoen keer de zonsmassa. Dit levert een bol op met een straal van ongeveer r0 ≈ 106.1030.10-11.10-16 ≈ 109 mtr of in de orde van 1 miljoen kilometer (dit is ook ongeveer gelijk aan de diameter van de zon). Dit zou betekenen dat er op 'foto's' van het galactische centrum een donker schijfje van ongeveer 2 miljoen kilometer in diameter te zien zou moeten zijn (afgezien van voorgrond sterren). Dit zou zichtbaar moeten zijn als een reductie van de intensiteit van de radiogolven als een ster achter het schijfje voorbij gaat.
Zie ook het You Tube filmpje waarbij met radiogolven de banen van sterren rondom het zwarte gat van onze melkweg kan worden gevolgd :
Als je het echte filmpje ziet van de bewegingen dan zie je wel intensiteits wisselingen. Op de simulaties natuurlijk niet.
Formule 4 wordt ook nog interessant wanneer men voor r0 de Plancklengte invoert. Formule 4 levert dan voor de massa van het oerknal bolletje de Planck massa op! Dit geeft dan wat meer betekenis aan de Planck eenheden. In deze zienswijze wordt een Planckmassa dan gedefinieerd als de kleinste massa dat een oerknal kan produceren met een Planckbolletje waarvan de straal gelijk is aan de Planckstraal rp = (G.h/c3)½ ≈ 10-35 mtr, en een Planckmassa van mp = (h.c/G)½ ≈10-8kg.
Ik gebruik hier de constante van Planck ipv van Dirac vanwege p.c = h.f en niet E = h.f (want dat is niet correct) .
Hoofdstuk 2: Oerknal , de vacuüm energie expansie
De oerknal is dus in wezen een omzetting van materie naar vacuüm energie waarna de vacuüm energie begint te expanderen. Er is nu sprake van een totaal andere situatie. De dichtheid van de vacuüm energie is gewoon evenredig met R-3 (er is geen sprake van een 'de Broglie golf') en het teken van de dichtheid is veranderd van positief naar negatief. Dit levert een totaal andere Friedmann vergelijking op. De Gaussiaanse kromming k blijft hetzelfde er is immers nog steeds sprake van een bol maar nu dan van vacuüm energie. De expansie snelheid kan nu groter zijn dan de lichtsnelheid want er is geen sprake van materie. Dat gebeurt pas als de expansie snelheid gedaald is tot beneden de lichtsnelheid. Ik bekijk eerst de snelheid waarmee de expansie begint. De oerknal bol heeft een straal r0op tijdstip t = 0.
De Friedmann vergelijking luidt:
H2 = (R-1.(dR/dt))2 = -(8/3).π.G.ρ - k.c2.R-2 = -(8/3).π.G.ρ0.R-3 - (r0.R)-2.c2.R-2
Omdat er sprake is van een kwadraat aan de linkerkant van de vergelijking moet ik de modulus nemen van de rechterkant want beide termen aan de rechterkant hebben een minteken. De vergelijking wordt dan:
H2 = (R-1.(dR/dt))2 = +(8/3).π.G.ρ + k.c2.R-2 = (8/3).π.G.ρ0.R-3 + (r0.R)-2.c2.R-2
H2 vullen we dan weer in de Hubble vergelijking in en R = 1 bij de start van de expansie:
V(0)2 = H2.r02 = ((8/3).π.G.ρ0 + r0-2.c2).r02 = (8/3).π.G.ρ0.r02 + c2 (6)
men ziet dat de expansie snelheid bij de start van de oerknal inderdaad ruim groter dan c is.
De expansie snelheid als functie van R wordt dan:
V2 = H2.r2 = H2. r02.R2 = ((8/3).π.G.ρ0.R-3 + (r0.R)-2.c2.R-2). r02.R2 = (8/3).π.G.ρ0..r02.R-1 + c2.R-2 (7)
rekenen we de dichtheid om naar de massa m0 van de oerknal dan krijgen we:
V2 = 2.G.m0/r0. R-1 + c2.R-2 . Voor het oerknal bolletje geldt m0/r0 = c2/G ,
waardoor we de volgende vergelijking krijgen: V2 = 2c2/R + c2/R2 (8) en formule 6: V(0)2 = 3c2
De waarde voor R waarbij materie gevormd kan worden volgt uit:
V2 = c2 = 2c2/R + c2/R2 è 1 = 2/R + 1/R2 dit is te herleiden tot:
R2 - 2R - 1 = 0 met als oplossing R = 1 + ½.✓8 = 1 +✓2 ≈ 2,41
Vergelijking 8 geldt zolang de expansie snelheid boven de lichtsnelheid blijft. Pas als R ≈ 2,41 gepasseerd is, geldt die vergelijking niet meer want vanaf dat moment wordt vacuüm energie omgezet in materie en verandert de dichtheid ρ0. Overal in de ruimte binnenin de bol met straal groter dan r0.2,41 wordt dan vacuüm energie omgezet naar relativistische materie. Vanaf dat moment gaat er een andere dichtheid gelden en verandert de Friedmann vergelijking naar een andere vorm. Over een bepaalde tijdsperiode verandert dan de dichtheid van -ρ0(vacuüm energie) naar +ρ0 (materie).
Als we een r0 aanhouden van 1 miljard lichtjaar dan wordt er pas na 2,41 miljard lichtjaar expansie, materie gevormd.
In de kosmologie is er een versnelde expansie vastgesteld na ongeveer 7 miljard lichtjaar. Dit is te verklaren door de volgende redenering. In vergelijking 7 is de eerste term groter dan de 2e term en de 2e term neemt ook nog eens sneller af dan de eerste term (vergelijk formule 8), dus hoe kan er dan een versnelling optreden? Na 2,41 miljard lichtjaar gaat de eerste term kleiner worden doordat de dichtheid van de vacuüm energie minder wordt (er wordt immers vacuüm energie omgezet naar materie) maar de tweede term heeft daar geen last van. Als de eerste term qua grootte in de buurt komt van de tweede term dan gaat die 2e term ook bijdragen en kan zelfs dominant worden. Dan ziet men een tijdelijke versnelling van de expansie. Blijkbaar gebeurt dat dan na 7 miljard lichtjaar.
Hoe ziet nu de Friedmann vergelijking er uit als er materie gevormd gaat worden? Ik heb nu 2 grensgevallen bekeken:
1) een heelal met alleen materie: eerste term van de Friedmann vergelijking is positief, 2e negatief.
2) een heelal met alleen vacuüm energie: eerste term van de Friedmann vergelijking is positief, 2e ook positief.
Het verschil zit hem dus in de 2e term. Daar zit een factor in die het teken doet verwisselen. k is de Gaussiaanse kromming en die is vanwege de bolvorm altijd positief. Ik moet dus nog een quotiënt introduceren dat zorgt voor de tekenwisseling. Kijken we naar de Newtoniaanse afleiding van de Friedmann vergelijking dan is de oplossing simpel: in mijn verhaal heeft de dichtheid immers een teken en dat kan ik verwerken in de 2e term. Voor het verhaal moet ik dan wel aan alle dichtheden en energieën een positieve waarde toekennen , maar dat wordt gecompenseerd door in de formule een minteken of een plus teken te introduceren. Zoals al eerder gezegd evolueert de dichtheid vanaf de oerknal van negatief (vacuüm energie) naar positief (materie). Onderweg verandert de 2e term dan van teken: eerst negatief, dan 0 en vervolgens positief.
Ik krijg dan het volgende:
1e term: ρ = ρvac + ρmat
2e term: -k.(Emat - Evac).(Emat +Evac)-1.c2.R-2 = -k.(Emat - Evac).(E0)-1.c2.R-2
(Emat +Evac) is natuurlijk gelijk aan de energie waarmee de oerknal begon E0. Als Emat gelijk is aan Evac dan is de 2e term gelijk aan nul. Dit markeert dan de omschakeling van een heelal gedomineerd door vacuüm energie naar een heelal gedomineerd door materie.
Nog opmerking over ρ0. Met de index 0 bedoel ik in eerste instantie de dichtheid bij de start van de oerknal op tijdstip t=0 . Zodra de expansie snelheid beneden de lichtsnelheid komt kan er materie gevormd worden. Dat gebeurt op het tijdstip t=t1 bij een schaalfactor van R≈2,41 . Dan is de op dat moment geldende dichtheid weer de nieuwe ρ0 =ρ1 ! ρ1 = ρvac + ρmat . Het wordt nu een ingewikkelde situatie want ρvac neemt, bij verdere expansie, in dezelfde mate af als ρmat toeneemt en is tijdsafhankelijk, naast de afhankelijkheid van de schaalfactor.
Ik krijg dan het volgende overzicht wat betreft de schaalfactor:
ρvac ≅ R-3 ρ2mat≅ (R-3)2 + (R-4)2 (eerste term houdt verband met de rustmassa en tweede term is de 'kinetische energie' p.c , hier zitten ook de fotonen bij. Zij ontstaan immers als de kinetische energie van een geladen rustmassa deeltje wordt omgezet naar een foton)
Wat betreft de tijdsafhankelijkheid is het moeilijk een formule te geven. Het makkelijkst is een lineaire tijdsafhankelijkheid. Ik ga daar verder niet op in.
Rest mij nog de Friedmann vergelijking op te lossen voor het geval dat er enkel vacuüm energie is, dus tot het moment dat T = t1 en R ≈ 2,41 .
Oplossing Friedmann vergelijking voor pure vacuüm energie.
H2 = R-2.(dR/dt)2 = (8/3).π.G.ρ + k.c2.R-2 met k = +(r0)-2.R-2 en ρ =ρ0.R-3
R-2.(dR/dt)2 = (8/3).π.G.ρ0.R-3 + (r0)-2.R-4.c2
(dR/dt)2 = (8/3).π.G.ρ0.R-1 + (r0)-2.R-2.c2 Voor de oerknal geldt: ρ0.r02 = (¾π).c2/G (formule 3)
(dR/dt)2 = 2.c2.(r0)-2.R-1 + c2.(r0)-2.R-2 è (dR/dt)2 = c2.(r0)-2.(2R +1).R-2
dR/dt = ± c.(r0)-1.R-1.✓(2R+1) è r0/c.R.✓(2R + 1)-1.dR = dt è 2-½. r0/c.(R/(R + ½)).dR = dt
Deze DV is een standaard integraal. Neem ik de positieve oplossing (expansie) en t is leeftijd heelal en integratie grenzen voor R tussen 1 en R:
t =2½.3-1.r0.c-1. [(R +1)(R + ½)½ - 2.(3/2)½] = ✓(2)/3. (r0/c). [(R +1)(R + ½)½ - 2.(3/2)½]
Voor R=2,41 vindt men de leeftijd van het heelal toen materie gevormd kon worden:
t = r0.c-1. 2½.3-1. [(2,41 +1)(2,41 + ½)½ - 2.(3/2)½] = 1,587.r0/c ≈ 1,587 miljard lichtjaar (r0 is ongeveer 1 miljard lichtjaar).
Mijn berekening is vanuit het centrum van een bol die een eindige afmeting heeft. Er kan dan prima relativistisch aan gerekend worden. Er is dus een voorkeurs richting! Die kunnen we terugvinden in de restsnelheid die overblijft bij het meten van de 3 K achtergrond straling en bedraagt: ongeveer 600 km/sec voor de lokale groep sterrenstelsels waartoe onze melkweg behoort.
Volgens de huidige opvattingen zou dit dan de expansie snelheid moeten zijn. Tegengesteld aan die snelheids richting zou zich dus de richting van de oerknal moeten bevinden. (hierbij de aantekening: dat de lokale groep dan verder niet meer onderhevig is aan een verdere gravitationele wisselwerking van een of andere cluster).
Zie: https://apod.nasa.gov/apod/ap140615.html
Tenslotte dan nog een laatste opmerking over materie:
Materie bestaat uit deeltjes die rustmassa hebben (enkel deze deeltjes kunnen versneld worden) en deeltjes die bewegen met de lichtsnelheid. Deze deeltjes hebben echter geen rustmassa en kunnen dus niet versneld worden.
Deeltjes die enkel rustmassa hebben noem ik donkere materie. De tot nu toe bekende deeltjes zijn de 3 lepton neutrino’s.
Deeltjes die rustmassa en lading hebben (kleur/elektrisch of beiden) noem ik zichtbare materie.
Kijk ik naar een elektron dan behoort daar een elektron neutrino bij. Hetzelfde geldt voor een muon en tau deeltje. Het ligt voor de hand om een elektron-neutrino een elektron zonder lading te noemen: het kale elektron, bestaande uit enkel rustmassa. Voegt de natuur lading toe aan het elektron neutrino dan vormt zich een elektron, dat zwaarder is want lading zorgt voor potentiele energie.
Trekken we deze lijn door dan zouden er naast de bestaande 6 quarks (met lading en kleur) tevens nog 6 quark neutrino’s moeten zijn: de kale quarks bestaande uit enkel rust massa.
Zichtbare materie is dan dus materie die gevormd is ten tijde van de relativistische materie vorming. Alleen dan is de temperatuur hoog genoeg. Zodra de temperatuur daalt tijdens de expansie kan er op een gegeven moment geen materie meer gevormd worden met lading (te grote rust energie) en wordt vanaf dat moment nog enkel donkere materie gevormd. Deze ladings loze rustmassa deeltjes zijn dan bekend als donkere materie. De vorming van donkere materie vanuit vacuüm energie gaat dus op dit moment nog steeds door (anders zou je geen materie contractie hebben die leidt tot een oerknal)!
Door hun zeer kleine rustmassa kunnen deze deeltjes dus nog steeds gevormd worden vanuit de vacuüm energie ondanks de lage temperatuur van het hedendaagse heelal.