Ik ga wat snelle opmerkingen geven, vanwege tijd, maar ook vanwege de vaagheid van de beweringen. Dat is niet lullig bedoelt, maar toont w.m.b. het probleem met je ambities aan: je mist basiskennis om je problemen en ideeën helder te formuleren, waardoor het voor b.v. mij ook erg lastig wordt om mee te gaan in je gedachtentrein en inhoudelijk te reageren.
HansH schreef: ↑di 05 nov 2019, 21:07
Mbt het antwoord op de hoofdvraag van het topic:
misschien nog een klein gedachtensprongetje wat het antwoord makkelijker voor te stellen maakt in 2 stappen:
1)
stel dat massa nu geen kromming van de ruimtetijd zou geven, maar kromming van alleen de ruimte. Dan zou de ruimte dus krom gaan lopen door massa in de buurt, maar zou daar geen tijdsafhankelijk effect in zitten.
Dit is een slordige formulering. Je splitst blijkbaar ruimte en tijd, maar dat is een waarnemersafhankelijk statement. De technische term hiervoor is "spacetime foliation". Zonder een klasse van waarnemers is dit dus een leeg statement; we doen tenslotte relativiteit hier. Je beperkt je hiermee dus al tot een bepaalde groep waarnemers.
Bovendien, als je dan een waarnemer kiest en dus een foliatie, dan kunnen volgens mij de ruimtelijke componenten van de kromming nog steeds prima van de tijd afhangen.
De maat voor het doorkruisen van die ruimtetijd is dan niet meer de tijd, maar ruimtetijdsinterval s=F(x,y,z,t).
Ik heb geen idee wat je hiermee bedoelt. Je kunt een 4-snelheid definiëren voor een waarnemer, maar dat is niet het ruimtetijdsinterval. Dat zijn 2 verschillende zaken.
F volgt dan puur uit het feit dat de lichtsnelheid constant is voor alle waarnemers.
Dit is ook niet waar. De lichtsnelheid is niet constant voor alle waarnemers. Een waarnemer buiten een zwart gat zal b.v. meten dat een lichtstraal nooit de waarnemershorizon kan bereiken, en dus dat de lichtsnelheid op de horizon nul is. Een versnelde waarnemer zal zelfs in een vlakke ruimtetijd een andere lichtsnelheid meten dan een inertiaalwaarnemer. Etc.etc.
Begrijp me niet verkeerd; ik bewonder je interesse en ambitie. Maar je probeert nu imo voornamelijk problemen op te lossen die je zelf niet goed begrijpt met ideeën die tegen de algemene relativeitstheorie ingaan.
Om toch nog hopelijk iets van inhoud te zeggen: een zwaartekrachtsveld zoals beschreven met de Schwarzschild ruimtetijd is niet homogeen. Dat betekent dat als je in een vlakke ruimtetijd een waarnemer dezelfde fysische ervaring wilt meegeven (het zwaartekrachtsveld wilt simuleren) alsof hij in een Schwarzschild-ruimtetijd zit, je de bijbehorende versnelling (of: coordinatentransformatie) op elk punt in je ruimtetijd moet aanpassen. Dit is het omgekeerde van een waarnemer in een waarnemer in een Schwarzschild ruimtetijd "gewichtloos" maken. Deze transformaties kun je vinden door te eisen dat voor deze waarnemer op elk punt de Minkowskiruimtetijd er lokaal uitziet als die van Schwarzschild. Zo zal je versnelde waarnemer ook een horizon waarnemen. Dit kun je echter alleen voor deze ene waarnemer doen, en het resultaat zal dus alleen voor deze ene waarnemer gelden. Dus zal het resultaat globaal verschillen van Schwarzschild. Logisch, want je versnelde waarnemer kan bijvoorbeeld stoppen waardoor de horizon verdwijnt. Zoiets kun je natuurlijk niet voor je Schwarzschild oplossing doen; daar is de horizon een eigenschap van de ruimtetijd i.p.v. de waarnemer!
Ik heb je ook gezegd dat je volgens mij meer uit het equivalentieprincipe wilt halen dan dat er inzit. De ART is veel meer dan het equivalentieprincipe.
Nou ja, hoop dat je hier wat mee kunt en het niet verkeerd opvat. Succes in elk geval