Autoritaire regimes kunnen progressiever zijn dan democratische
De Verlichting speelde zich af in de periode waarin Europa gedomineerd werd door het verlicht absolutisme. De koning had zich losgemaakt van de invloed van adel en kerk en regeerde autocratisch, daarbij indirect steunend op de burgerij in de steden. Frederik II van Pruisen, Peter de Grote en Jozef II van Oostenrijk-Hongarije zijn typische voorbeelden van deze periode. De strijd tussen koning en adel had meerdere eeuwen in beslag genomen en was bepaald geen doelbewuste beweging, maar eerder een moeizaam proces met vele terugslagen.
Deze vorsten hadden natuurlijk allereerst het welbegrepen eigenbelang en dat van hun staat op het oog. Modernisering van leger, bestuur en onderwijs werden gezien als cruciale middelen om te overleven in de strijd om het bestaan in het woelige Europa. Kleinere staten verkeerden voortdurend in levensgevaar en verdwenen of moesten zich de status van satellietstaat laten aanleunen (Nederland, Savoye, Aragon, Polen).
De uitkomst van dit complexe proces van modernisering was de moderne democratie, die autoriteit zodanig verdeeld over maatschappelijke sectoren, dat ze geen gevaar meer vormt voor de instandhouding van de democratie. Deze verdeling maakt het mogelijk dat er in de verschillende sectoren van de samenleving voortdurend processen van reorganisatie plaatsvinden, die leiden tot vooruitgang. Deze uitkomst mag niet gezien worden als het resultaat van een logisch en onafwendbaar proces. Het democratische streven van de VS moest bevochten worden in een oorlog die zeven jaar (1776-1783) duurde. De Franse Revolutie had met enorm veel tegenwerking te kampen, zoals de opstand in de Vendée, interne verdeeldheid en de coalities van de omringende landen. Er was een nieuwe absolute vorst nodig, Napoleon, om deze weerstanden te overwinnen. Een land als Spanje zat niet te wachten op de Verlichtingsidealen en een spontane volksopstand verjoeg in 1808 de Fransen, waarna Fernando VII terugkeerde op de troon, die zich snel ontpopte als een regelrecht despoot die de grondwet zo snel mogelijk afschafte (1814).
Het Verlichtingsideaal dat nu zo vanzelfsprekend lijkt werd dus allerminst overal hartelijk ontvangen. De overeenkomst tussen het Spanje van 1808 en het Irak van 2008 dringt zich op. Irak heeft net als het Spanje van toen een betrekkelijk moderne infrastructuur, het beschikt over universiteiten en voldoende inzicht in wat succesvol is in de moderne wereld, want het is niet afgesneden van de rest van de wereld zoals bijvoorbeeld Noord-Korea.
Ook in Latijns-Amerika zijn er autoritaire regimes geweest die meenden het land versneld te kunnen ontwikkelen naar een betere toekomst (Peru 1975, Brazilië, Venezuela). De algemene theorie daarachter was de opvatting dat het leger al beschikte over de benodigde kennis en vakmanschap om de rest van de samenleving op het goede spoor te zetten.
Autoritaire regimes kunnen dus progressief zijn. De democratie moet de mening van het volk laten horen, maar wat als het volk nog niet mondig genoeg is om tot een eigen mening te komen? In Nederland voerden de Patriotten het Franse bestuurlijke systeem in, maar in 1815 verlangde het volk terug naar de betrekkelijke zekerheid van stadhouderlijk bestuur (voortgezet in een koningschap) waarna in 1848 de grondwet opnieuw moest worden opgesteld. In Spanje experimenteerde men in 1873 en 1931 met een republikeinse staatsvorm, die in beide gevallen door verschillende oorzaken uitliep op een fiasco. Pas in 1975 werd de moderne democratie ingevoerd voorbereid door een autoritair regime.
Dit leidt tot een aantal stellingen:
1. Democratie ontstaat niet vanzelf, maar moet meestal met geweld worden afgedwongen door een sector van de samenleving die daar het meeste belang bij heeft.
2. Deze sector van de samenleving moet intellectueel de normen en waarden die de grondslag vormen van de moderne samenleving voluit ondersteunen, omdat het 'gewone volk' te zeer gebonden is aan traditie en gewoonte om de richting aan te geven.
3. De leidende sector van de samenleving moet bovendien bereidt zijn om te breken met het verleden en nieuwe methoden toe te passen. Deze sector moet de macht en de wil hebben om haar inzichten over te brengen op de volksmassa's, die daar uit eigen beweging niet toe komen.
4. Om deze redenen is het logisch dat westerse democratieën soms steun verlenen aan autoritaire regimes elders in de wereld, omdat die regimes vanuit historisch perspectief de beste kansen bieden voor een gecontroleerde overgang naar meer democratie.
En natuurlijk tot een aantal tegen-stellingen:
5. Democratie kan niet 'geïmporteerd' worden of 'nagebootst'. Als er geen sector van de samenleving aanwezig is, die bereidt is om leiding te geven in de meest ruime zin, dan zal er geen democratie ontstaan.
6. Als de sector van de samenleving wel aanwezig is, maar niet handelt als 'verlicht despoot', dan is die sector niets meer dan een elitaire uitsnede van de totale bevolking en ontstaat er geen democratie.
7. Als de leidende sector van de samenleving niet bereidt is om het denken te moderniseren, maar alleen de economie moderniseert en de rest van de samenleving voortzet op de bestaande manier, dan zal er geen democratie ontstaan, omdat het volk niet aangemoedigd wordt zelf na te denken.
8. Democratie vergt meer kennis en zelfbeheersing dan het uitoefenen van terreur. In landen waar de volksmassa nog te weinig ontwikkeld is heeft democratie weinig kans om aan te slaan. Het is dus onzinnig om bij landen met autoritaire regimes steeds aan te dringen om meer democratische structuren in te voeren, zeker als je weet dat er fanatiek-religieuze groeperingen klaar staan om de macht over te nemen (Turkije, Algerije, Egypte, Aghanistan).