Stel dat iemand als beroep scheuren heeft (waar scheuren in de betreffende context een extra betekenis heeft). Hoe zou je dit afleiden? Scheurer? Scheurder? Scheuraar? Klinkt allemaal zo slecht.
Hoewel het in de oren van sommigen misschien slecht klinkt bestaat scheurder al als Nederlands woord. Het wordt met name gebruikt voor roekeloze autobestuurders.
Zo sond op 24 okt 1996 in Trouw een kopje: De scheurder ziet autorijden meer als ballet.
Het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal vermeldt Scheurder, iem. die scheurt (in versch. toep.) al in een artikel uit 1923.
Ook met zeurder maakt je weinig kans op een eigen neologisme. Het Groot Woordenboek vermeld zeurder o.m. als synoniem van zeur, zanik en treuzelaar (in een artikel uit 1994).
Internet lijkt de inburgering van dit soort woorden aan te moedigen: toegewijde scheurders blijken zelfs een eigen website te hebben.
En volgens een stelling op
www.reliflex.nl van 20-12-2007 zijn alle Nederlanders zeurders...
groet, wullem