Om de krachten te bepalen moet je alle wielparen als een veer zien, met een bepaalde veerconstante. Bij oneindig sterke veren nemen alleen de buitenste wielen deel aan het krachtenspel. Hoe slapper ze zijn, hoe groter de vervormingen en dus hoe meer de binnenste wielen mee gaan doen.
Stel dat de buis zeer stijf is ten opzichte van de wielen. Stel dat deze roteert over een hoek a. Je krijgt dan één veer met uitrekking Rsin(a) en arm R, twee met uitrekking Rsin(a)/V2 en arm R/V2, twee met uitrekking nul, twee met indrukking Rsin(a)/V2 en arm R/V2, en één met indrukking Rsin(a) en arm R. Dan is het totale moment
\(M=c.2R^2sin(a)+c.2R^2.sin(a)=c.4.0,6^2sin(a)=100000\)
ofwel
c.sin(a)=100.000/0,36/4=69400
en hiermee kun je de krachten berekenen als 0,6.69400 (twee buitenste wielen) en 0,6.69400/ V2 (vier binnenste wielen, niet op de symmetrie-as, en nul (de twee wielen op de symmetrie-as)