1 van 1

Strafrecht

Geplaatst: ma 09 feb 2009, 15:52
door TheLaw
Voíla

Re: Strafrecht

Geplaatst: vr 15 mei 2009, 11:27
door TheLaw
Geen zin om te downloaden? Geen probleem:

Strafrecht

Week 2

• Onbehoorlijk gedrag NJ 1985, 796

Onderwerp: Legaliteitsbeginsel; Lex certa beginsel

Kern: Vage normen zijn soms onvermijdelijk, het gaat erom dat deze voldoende concreet is om de burger in staat te stellen zijn gedrag daarop aan te passen.



• Elektriciteit NJ 1921 564

Onderwerp: Legaliteitsbeginsel; Analogie/extensieve interpretatie

Kern: Elektriciteit is op basis van zijn eigenschappen te beschouwen als een goed in de zin van art. 310 sr (grens tussen analogie/ extensieve interpretatie)

• Oude kijk in ’t Jatstraat NJ 1932, 289

Onderwerp: eendaadse samenloop versus meerdaadse samenloop

Kern: Voor het verschil moet met zich afvragen of de feiten onafhankelijk van elkaar kunnen plaatsvinden; elk feit moet een zelfstandige overtreding opleveren van een verschillend karakter; hun gelijktijdigheid moet niet iets wezenlijks zijn; het ene feit gaat niet op in het andere.

• Veearts NJ 1933, 918

Onderwerp: erkenning buitenwettelijk rechtvaardigingsgrond (het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid)

Kern: ‘O. dat hiertegen niet met vrucht kan worden aangevoerd, dat iemand, die een met straf bedreigde handeling verricht, in elk geval strafbaar is, wanneer niet de wet zelf met zoovele woorden een strafuitsluitingsgrond aanwijst; …toepassing is (blz 79-80 ’

Door de wet te overtreden werd de aan de wet ten grondslag liggende norm juist vervuld.

N.B: Dit is bezien de huidige rechtspraak niet voldoende voor het aannemen van een beroep op het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid, daarvoor is nog vereist dat:

- het een redelijk middel voor een redelijk doel betreft en dat het een evident voordeel oplevert voor de rechtsorde, of zelfs zoveel kans heeft door de wetgever erkend te worden

- het middel was onmisbaar en niet te vervangen door een ander middel

• Spoorwegovergang NJ 1972, 82

Onderwerp: Causaliteit, aandeel van het slachtoffer (schuld delict)

Kern: Hoewel de slachtoffer door zo te handelen (hij stapte uit zijn auto) werd aangereden, terwijl dat anders niet was gebeurd, blijft degene de verdachte aansprakelijk. Het was immers zijn aanrijding die ervoor zorgde dat het slachtoffer in een ‘schrikwekkende positie verkeerde’. Aandeel van het slachtoffer doorbreekt niet het causale verband/aansprakelijkheid.

• Letale Longembolie NJ 1979, 60

Onderwerp : Causaliteit, criterium van de redelijke toerekening

Kern: ‘het optreden van de letale longembolie na als gevolg van een botsing bekomen letsel niet van zodanige aard is dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs niet meer als gevolg van de botsing aan de dader zou kunnen worden toegerekend’

Het is niet zo exceptioneel dat zij de loop van de gebeurtenissen als het ware in een geheel onverwachte richting uit stuurt.

• Haarlemse doodslag NJ 1985, 821

Onderwerp: Causaliteit, The perpatrator has to take the vicitm as he finds him

Kern: Hoewel het slachtoffer bij eerdere medische hulp hersteld zou zijn, miskent dit verweer dat het slachtoffer in die toestand is gekomen dankzij de verdachte. Het ontbreken of tekortschieten in die zorg door anderen ontheft de verdachte niet van aansprakelijkheid. Causaal verband wordt niet doorbroken.

• Niet-behandelde longinfectie NJ 1997, 563

Onderwerp: Causaliteit, aandeel van het slachtoffer (opzet delict)

Kern: De dood van het slachtoffer is redelijkerwijs toe te rekenen aan verdachte hoewel het slachtoffer afzag van medische behandeling, omdat de dader de omstandigheden in het leven heeft geroepen waarin het slachtoffer gedwongen was zo’n beslissing te nemen.

Week 3

• IJzerdraad NJ 1954, 378

Onderwerp: criteria functioneel daderschap (natuurlijk persoon)

Kern: De feitelijke handelingen waren dan slechts aan te merken als gedragingen van de eigenaar, indien deze

- er over vermocht te beschikken of de handelingen al dan niet plaats vonden

- welker plaatsvinden blijkens de loop van zaken door verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard

• Kabeljauwvangst NJ 1982, 80

Onderwerp: criteria daderschap rechtspersoon

Kern: Naar de strekking van voormelde beschikking geschiedt de in art. 2 daarvan verboden uitoefening van de visserij niet alleen door de personen die aan boord de feitelijke vissershandelingen verrichten , maar ook door degene die in zijn hoedanigheid van reder en of eigenaar van (.) het vaartuig bewerkstelligt dat met dat vaartuig de visserij in strijd met het verbod wordt uitgeoefend.

Een rechtspersoon kan dit bewerkstelligen indien:

- deze er over vermocht te beschikken of die handelingen al dan niet zouden plaatsvinden

- en deze behoorden tot de zodanige welker plaatsvinden blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard of placht te worden aanvaard

• Slavenburg II NJ 1987, 321 (zie noot!)

Onderwerp: feitelijk leiding geven art. 51 lid 2 sr.

Kern: van feitelijk leiding geven aan verboden gedragingen kan onder omstandigheden sprake zijn indien de desbetreffende functionaris:

- Hoewel daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden – maatregelen ter voorkoming van deze gedraging achterwege laat (machtscriterium).

- En bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedragingen zich zullen voordoen ( aanvaardingscriterium ). De bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans kan zich voordoen, indien hetgeen de verdachte bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met verboden gedragingen in de tenlastelegging.

• Vrijspraak Piet S. NJ 1988, 433

Onderwerp: feitelijk leiding geven art. 51 lid 2 sr.

Kern: Hantering van de criteria uit Slavenburg II, op grond van deze interpretatie kan van feitelijk leiding geven in de zin van art. 51 pas sprake zijn vanaf het moment waarop de betreffende functionaris bekend was met de verboden gedragingen. Dit moet duidelijk blijken.

Casus: De raad van bestuur had onder verdachtes leiding het standpunt genomen dat zwarte dekkingen e.d. verboden waren. Kan van verdachte en mocht er worden verlangd dat hij, na het besluit er op toe zou zien, en zou controleren of de onregelmatigheden daadwerkelijk werden bestreden.

Hof: In casu gaat de verdachte vrijuit, omdat het takenpakket of aandachtsgebied van de verdachte niet in de sector van de onregelmatigheden viel. Tegen deze achtergrond bezien mocht de verdachte erop vertrouwen dat de verboden zouden worden uitgevoerd. Dit zou anders zijn indien de verdachte signalen had ontvangen waaruit bleek dat de verboden onregelmatigheden voortduurden.

• Discotheek Babylon NJ 1992, 413

Onderwerp: daderschap rechtspersoon

Kern: Er hoeft geen sprake te zijn van een specifieke instructie aan de feitelijke pleger (i.c de portier die de discriminerende handelingen feitelijk verrichtte). Ook bij aanvaarding van én het vermogen te beschikken over de betrokken handelingen kan er al van daderschap van de rechtspersoon worden gesproken.

• Pikmeer II NJ 1998, 367

Onderwerp: aanscherping criterium overheidsimmuniteit

Kern: De immuniteit van een openbaar lichaam in de zin van hoofdstuk 7 Gw wordt slechts dan aangenomen ‘als de betreffende gedragingen naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van de aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat is uitgesloten dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen.’ (…) Daarnaast dient aansluiting te worden gezocht bij het in het strafrecht ontwikkelde stelsel van rechtvaardigingsgronden .

Nota bene: de HR houdt vast aan het standpunt dat de niet-vervolgbaarheid van de publieke rechtspersoon zelf de niet-vervolgbaarheid van de opdrachtgevers of leidinggevende ambtenaren meebrengt.

Week 4

• Hoornse taart, W 9203

Onderwerp: voorwaardelijk opzet

Kern: B. had voor het hof verklaard dat hij de overtuiging had gehad dat degene die van de taart zou eten zou sterven, dat hij had geweten dat M was gehuwd en op hetzelfde adres met zijn echtgenote samenwoonde en dat hij in de trein na verzending ook tot het duidelijke inzicht en de verwachting was gekomen dat de vrouw van M. wel van de taart zou eten, maar hij deed niets om dat te voorkomen (hij aanvaarde bewust de aanmerkelijke kans). Ergo werd (voorwaardelijke) opzet aangenomen voor de moord op de vrouw van M.

• Inrijden op agent I NJ 1951, 475

Onderwerp: voorwaardelijk opzet

Kern: ‘dat toch de automobilist , die bewust een kans om een ander omver te rijden en dan naar redelijke verwachting van het leven te beroven (bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat de wet wordt overtreden), zo hachelijk dat hem alleen een ijlings opzijn springen van dien ander zelf nog aan haar verwekelijking kan ontrekken, in het leven roepen en blijkens zijn doorrijden blijft aanvaarden, handelt met het voor poging tot doodslag vereiste opzet.

• Cicero NJ 1955, 55

Onderwerp: voorwaardelijk opzet

Kern: Er waren voor de vergunning twee vereisten gesteld. De HR oordeelt dat door maar aan één van de eisen te voldoen (omdat de andere vaak ‘ten onrechte’ wordt gesteld) zonder te weten of de andere ten onrechte werd gesteld, de club zich

‘willens en wetens blootstelt aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans, dat die vertegenwoordiger ook dergelijken tweeden eis niet zonder grond zal hebben gesteld’.

Porsche NJ 1997, 199

Onderwerp: voorwaardelijk opzet/bewuste schuld

Kern: de HR oordeelde dat hier geen sprake was van voorwaardelijke opzet, omdat uit het feit dat de bestuurder voor de fatale botsing was teruggeweken kon worden afgeleid dat hij de dood van de inzittenden van de tegenligger niet aanvaardde. De ervaring zou leren dat bij een dergelijke botsing ook de bestuurder zelf de kans loopt het leven te verliezen en van die instelling niets was gebleken.

Er is hier sprake van bewuste schuld, dit was niet het geval in het Enkhuizer doodslag arrest, waar de verdachte koste wat het kost uit de handen van de politie wilde blijven.

Noot: Voor voorwaardelijke is vereist

- een kenniselement: de dader moet zich van de mogelijkheid van het intreden van het gevolg bewust zijn geweest. Het bewust horen zijn of het redelijkerwijs kunnen begrijpen (zoals bij onachtzaamheid) is niet voldoende

- een wilsvereiste: de dader moet die kans willens en wetens hebben aanvaard, voor lief hebben genomen.

Bij bewuste schuld ontbreekt juist de wil. Het gaat daar meer om een ‘foute inschatting’ in tegenstelling tot het ‘op de koop toe nemen’



• Aanmerkelijke kans NJ 1985, 633

Onderwerp: voorwaardelijk opzet (drugszaken)

Kern: Doordat de verdachte zijn koffers niet aan een nader onderzoek heeft verricht, heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in beide koffers verdovende middelen waren verborgen, in aanmerking genomen dat, naar regels van algemene bekendheid is, veelal in deksels en bodems van koffers verdovende middelen worden vervoerd.

NB: De rechter omzeilt het concrete verwijt en toetst X aan wat de reiziger had behoren te doen. Het berust op ‘algemene ervaringsregels en feiten van algemene bekendheid’

• Sporttas NJ 2000, 54

Onderwerp: voorwaardelijk opzet, drugszaken, geen opzet geen schuld

Kern: Verdachte had een tas meegenomen met een voor hem onbekende inhoud, terwijl van hem in redelijkheid niet kon worden gevergd dat hij een onderzoek instelde naar de inhoud van de meegegeven tas, noch dat hij het had moeten weten dat er cocaïne verborgen was in de tas. De Hoge Raad was van mening dat wanneer op deze gronden opzet niet wordt aangenomen er ook geen grondslag is voor het verwijt drugs aanwezig te hebben gehad. Dit verondersteld immers verwijtbare bewustheid van de aanwezigheid van drugs. Dit valt niet te rijmen met de vaststelling dat de verdachte van niets wist.

Week 5

• Verpleegster NJ 1963, 512

Onderwerp: culpa, Garantenstellung

Kern: Door de verpleegster wordt de verwijtbaarheid ontkend, door een beroep te doen op een reeks van persoonlijke omstandigheden. Zij beriep zich ook op een menselijke fout. Kern van haar betoog was, dat zij op het etiket van het flesje had gekeken maar dat het niet tot haar was doorgedrongen dat er iets anders op stond. Zij beriep zich op een waarnemingsfout, die eenieder wel eens maakt.

De Rechtbank verwerpt al deze verweren door te overwegen: dat van een opgeleide operatiezuster ‘te allen tijde’ gevergd kan en moet worden dat zij de betekenis van een opschrift van een flesje op zich laat inwerken, alvorens dit flesje aan te reiken. Het niet voldoen aan deze elementaire eis is haar als grove schuld aan te merken.

• Onverlichte Brommer NJ 1973, 399

Onderwerp: culpa in het verkeer, schuld ook met inachtneming rol slachtoffer

Kern: De Kernvraag was of de automobilist ook aansprakelijk was voor de gevolgen nu kwam vast te staan dat de brommer niet verlicht was. HR: ‘naar de ervaring leert. Er een niet te verwaarlozen kans bestaat dat op wegen, waarvan de rijbaan bestemd is voor langzaam verkeer, ten tijde dat lichten moeten worden gevoerd zich fietsers of bromfietsers voortbewegen die niet zijn voorzien van een behoorlijk lichtgevend achterlicht, hetgeen medebrengt dat bestuurders van auto’s onder voormelde omstandigheden er op bedacht behoren te zijn dat zich op de door hen gevolgde rijbaan fietsers of bromfietsers bevinden die, door welke oorzaak dan ook, niet zijn voorzien van een behoorlijke achterverlichting’.

De HR stelt hiermee de norm van de wederrechtelijkheid. Nu de onvoorzichtigheid is vastgesteld is de stap naar verwijtbaarheid niet meer heel groot. Dit is niet altijd zo geweest zie het onderstaande arrest.

• Rijksweg Sittard-Roermond VR 1969, 120

Onderwerp: culpa in het verkeer

Kern: Onvoorzichtigheid is vastgesteld, doch is het volgens de HR niet zeker dat het ook verwijtbaar is, ergo cassatie.

HR: uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat aan rekwirante van die wijze van rijden een verwijt kan worden gemaakt, nu niet blijkt dat ‘anders handelen voor rekwirante mogelijk zou zijn geweest’. Ook al zijn er onwaarschijnlijke scenario’s, ze zijn er wel.

Noot: In latere rechtspraak is de HR daar dan ook op teruggekomen, in die zin, dat wanneer vaststaat dat het onvoorzichtige gedrag door de dader is gepleegd aangenomen wordt dat het hem ook te verwijten valt. Het is aan de verwachte om aannemelijk te maken dat dat niet zo is.

Week 6

• Inrijden op agent I NJ 1951, 475

Onderwerp: poging/voorwaardelijk opzet, voornemen

Kern: Is voornemen ook denkbaar in de versie van voorwaardelijke opzet?

HR: Ja, het vereiste voornemen kan zich manifesteren als voorwaardelijke opzet.

Dit oordeel berustte op twee nauw samenhangende veronderstellingen

- als de agent niet opzij had gesprongen was hij doodgereden

- dit had de verdachte op de koop toe genomen

• Eindhovense brandstichting NJ 1934, 450

Onderwerp: poging, begin van uitvoering, objectieve leer

Kern: Vanuit de objectieve leer komt de HR met een criterium voor het begin van uitvoering: de handeling, die naar ervaringsregelen tot het strafbaar feit leidt zonder enig nader ingrijpen van de dader.

• Poging tot gasmoord NJ 1951, 480

Onderwerp: poging, begin van uitvoering, gematigde objectieve leer

Kern: Hier was wel sprake van een begin van uitvoering. Het ging hier ook om een twee fase plan zoals bij de Eindhovense brandstichting. Het aanmerkelijke verschil was dat de eerste fase als een strafbaar feit was. De HR was dan ook van mening dat er een begin van uitvoering van het misdrijf als geheel kon worden aangenomen, doordat de dader een begin had gemaakt met de eerste fase, ‘zijnde een zodanig gewelddadig rechtstreeks ingrijpen in de normale toestand van die persoon dat hij daarna deze, willoos en weerloos als deze daardoor geworden zou zijn, door het enkel openen van een gaskraan tot een stellige prooi der gasvergiftiging zou maken.

• Cito NJ 1979, 52

Onderwerp: poging, begin van uitvoering, uiterlijke verschijningsvorm

Kern: De Hoge Raad komt met een nieuw criterium. Het was voldoende om vast te stellen of een bepaalde handeling op een gemiddelde neutrale buitenstaander de indruk maakt e een begin van uitvoering van een bepaald misdrijf te zijn.

HR: ‘deze gedragingen zijn aan te merken als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf, daar zij naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf’

• Grenswisselkantoor NJ 1988, 612

Onderwerp: poging, begin van uitvoering, uiterlijke verschijningsvorm

Kern: Volgens de HR was hier geen sprake van begin van uitvoering, want een buitenstaander zag slechts vier mannen in een auto zitten.

HR: ‘kan niet worden gezegd dat hij aan dat misdrijf begin van uitvoering heeft gegeven indien hij zich met een auto naar die bank heeft begeven, doch – om welke reden dan ook= die auto niet heeft verlaten, noch – in of vanuit – die auto een gedraging heeft verricht welke naar haar uiterlijke verschijningsvorm moet worden beschouwd al te zijn gericht op de voltooiing van dat voorgenomen misdrijf.

• Videodozen NJ 1993, 321

Onderwerp: poging, begin van uitvoering, uiterlijke verschijningsvorm

Kern: De ‘uiterlijke’ verschijningsvorm kan onder omstandigheden ook betrekking hebben op goederen die niet zichtbaar zijn.

Belangrijke overweging was dat de dader een begin had gemaakt met de oplichting door de doos met zand al in de kofferbak te hebben. Het middel voor de oplichting was al klaar.

• Motorschip Canopus NJ 1989, 456

Onderwerp: poging, vrijwillige terugtred

Kern: Vrijwillige terugtred moet berusten op een autonoom wilsbesluit. Het gaat om een beslissing zonder drang van buitenaf terug te komen of op te houden met de poging een strafbaar feit te plegen.

In casu had de verdachte niet een afweging gemaakt van dezelfde omstandigheden en was zijn wilsbesluit niet autonoom te noemen. Omdat hij het delict niet heeft voltooid door een omstandigheid van zijn wil onafhankelijk, nl. de dreiging om ontdekt te worden.

Week 7

• Magazijnbediende NJ 1926, 955

Onderwerp: deelneming, medeplegen, a contrario redenering art. 50 Sr.

Kern: Het is niet noodzakelijk dat ieder der medeplegers van een kwaliteitsdelict de vereiste kwaliteit bezit, mits degene die deze kwaliteiten heeft bekend is met het feit dat de ander deze wel heeft.

HR: omdat de magazijnbediende ‘bekend was met de omstandigheid dat de bedrijfsleider uit hoofde van diens dienstbetrekking de desbetreffende goederen onder zich had en deze omstandigheden dus in zijn opzet begrepen’

• Wormerveerse brandstichting NJ 1934, 1673

Onderwerp: deelneming, medeplegen / medeplichtigheid , gezamenlijke uitvoering

Kern: De verdachte beriep zich erop (medeplichtigheid) dat hij slechts de ladder had vastgehouden en het vuur niet had aangestoken, maar de HR komt tot de conclusie dat bij een nauwe en volledige samenwerking kunnen er concessies worden gemaakt ten aanzien van de gezamenlijke uitvoering.

HR: ‘dat toch, ook in verband met de gemaakte afspraak om te zamen den brand te stichten, de samenwerking tusschen de beide personen zoo volledig en zoo nauw is geweest dat het ten slotte min of meer toevallig was, dat L de brandende lucifer in het hooi heeft gebracht; dat dan ook de handelingen van requirant ( ) niet het karakter van hulpverleening dragen ( )’

• Singapore NJ 1954, 368

Onderwerp: deelneming, medeplegen/medeplichtigheid, locus delicti, vervolgingsrecht

Kern: Het verschil tussen medeplegen en medeplichtige was in dit geval van belang omdat bij medeplegen er geen sprake is van een eigen locus delicti . Bij medeplichtigheid heeft de medeplichtige een eigen plaats en tijd van handelen, omdat die immers geen dader van het misdrijf is en dus van de uitvoering geheel los staat.

Noot: De HR lijkt hierop zijn teruggekomen, nu kan medeplichtigheid als strafbaar feit als strafbaar feit op meer plaatsen tegelijk worden gelokaliseerd.

• Containerdiefstal NJ 1983, 84/ 197

Onderwerp: deelneming, medeplegen, lijfelijke aanwezigheid

Kern: De organisator van deze diefstal, die zelf niet lijfelijk aanwezig was toen de mededaders met wie zijn samenwerking volledig en nauw was geweest de container aan de door hem ter beschikking gestelde trekker haakte, werd veroordeeld voor medeplegen van diefstal.

• Overval te Oirschot NJ 1992, 772

Onderwerp: deelneming, medeplegen

Kern: Bij een nauwe en volledige samenwerking kunnen er concessies worden gemaakt ten aanzien van de gezamenlijke uitvoering

HR: ‘dat deze personen met betrekking tot die feiten een zodanig hechte, intensief en planmatig nauw samenwerkende dadergroep vormden, dat niet van belang is wie van die personen werlke rol bij of rond het plegen dier feiten heeft vervuld, doch elk van hen als medepleger van die feiten en mitsdien als dader dient te worden aangemerkt.

( ) mede gelet op de omstandigheid, dat noch verdachte, noch een van zijn mededaders zich op enigerlei wijze, en met name ook niet toen zich daartoe ( ) een mogelijkheid voordeed, heeft gedistantieerd van de eerderbedoelde gedragingen.

• Sportkantine NJ 1994, 50

Onderwerp: deelneming, medeplegen

Kern: Uit de bewijsmiddelen moet blijken van een nauwe en volledige samenwerking

HR: ( ) kan niet worden afgeleid dat de verdachte enige uitvoeringshandeling van de ten laste gelegde diefstal heeft verricht. Nu uit die bewijsmiddelen evenmin kan volgen dat de verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan zo nauw en volledig met anderen heeft samengewerkt dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat hij het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met die anderen heeft begaan.

Noot:

• Danszaal Soranus NJ 1979, 481

Onderwerp: deelneming, medeplichtigheid (tot), voorwaardelijk opzet

Kern : Er kan ook van opzettelijke medeplichtigheid worden gesproken ‘in het geval dat degene die het een of het ander verschaft zich daarbij welbewust blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat die gelegenheid, middelen of inlichtingen zullen strekken tot het plegen van het misdrijf.

• Examen NJ 1950, 287

Onderwerp: deelneming aan deelneming

Kern: In casu werd medeplichtigheid aan uitlokking van (poging tot) oplichting aangenomen door de HR.

HR: ‘dat ( ) niet alleen steeds vaker handelingen niet rechtstreeks doch door meer tussenkomende personen verrichten, doch het ook niet zou aangaan, wanneer de persoon, aan wien iemand op wijze van art. 48 lid 2 Sr. Inlichtingen verschaft tot het volvoeren van een misdrijf, dien medeplichtige zou kunnen onttrekken aan strafbaarheid door het misdrijf vervolgens niet zelf te volvoeren doch het door een derde volvoeren daarvan uit te lokken ( )’

• Bollenschuur NJ 1932, p.1609

Onderwerp: deelneming, art. 46a poging tot uitlokking

Kern: poging tot uitlokking ook indien diegene het wil uitvoeren.

HR: ‘Art. 134 bis Sr. Oud is ook toepasselijk, wanneer de uitlokking in zooverre is geslaagd, dat de ander is bewogen het misdrijf te gaan. Eenerzijds bevat het bij genoemd artikel strafbaar gestelde een ander trachten te bewegen niet den eisch, dat de ander inderdaad bewogen is, doch verliest anderzijds niet zijn strafbaarkarakter doordat dit gevolg is bereikt, daar daardoor het trachten wel zou zijn beëindigd, doch niet zou zijn ongedaan gemaakt.’

• Zuringzout NJ 1966, 145

Onderwerp: deelneming, art 46a

Kern:Bij de ander moet een voornemen worden gewekt dat deze daarvoor nog niet had. Dit voornemen moet bij die ander zijn ontstaan, wil men spreken van (poging tot) uitlokking

Week 9

• Brasserkade NJ 1962, 157

Onderwerp: grondslag der t.l.l.

Kern: In de t.l.l. stond dat de verdachte tegen een boom had gereden in de linkerberm, door slechts bewezen te achten dat C tegen ‘een zich in de berm van die weg bevindende boom’ heeft gereden, heeft zij de t.l.l verlaten.

HR: dat echter in de dagv. Was gesteld dat het door req. bestuurde motorrijtuig ten gevolge van diens laakbaar gedrag in aanraking was gekomen met ‘een zich in de linkerkant van die weg bevindende boom’ ( ) waardoor de plaat waarop evenbedoeld gebeuren zich zou hebben voorgedaan nader was aangegeven en beperkt.

Nota Bene: Gevolg was dat er een vrijspraak volgde

• Boom te Echt NJ 1997, 106

Onderwerp: grondslag t.l.l., strafrechtelijke relevantie

Kern: De casus oogt hetzelfde als die van de Brasserskade, echter is de HR in dit arrest van mening dat door vrij te spreken van het bewuste onderdeel (waar de boom stond) de rechter, in casu niet iets anders heeft bewezen verklaard dan te laste is gelegd, omdat het niet strafrechtelijk relevant is.

Hier geeft de boom slechts het voorwerp aan waarmee de auto in botsing is gekomen, het maakt niet uit of de boom links of rechts staat. In de Vorige casus was het van belang omdat de plaats van de boom relevant is voor het t.l.l. gelegde delict.

HR: ‘in aanmerking genomen a) dat de woorden ‘voor hem links’voor de krachtens de artikelen 348 en 350 Sv door de rechter te dezen te geven beslissingen strafrechtelijk niet van belang zijn en b) dat niet kan worden gezegd dat het Hof door vrij te spreken van bedoeld onderdeel van de tenlastelegging iets anders heeft bewezen verklaard dan was te laste gelegd, heeft het Hof, anders dan in het middel wordt beoogd, de grondslag der tenlastelegging niet verlaten.’

• Rijwielhandelaar NJ 1936, 563

Onderwerp: wederrechtelijkheid, eigen recht, bewijsverweer

Kern: De verdachte doet een beroep op het ontbreken van wederrechtelijkheid, door te zeggen dat hij door middel van deze oplichting de ander zou bewegen tot het afgeven van fietsen om zo aan een uitstaande schuld te voldoen. In dit arrest wordt het beroep op een eigen recht beperkt, en wel door de vraag, of verdachte recht op voordeel had, alleen dan bevestigend te beantwoorden, als op het onmiddellijk voordeel een eigen recht bestaat

HR: ‘dat, waar requestrant zijnerzijds een vordering op Harman had, waartegen de vordering welke deze door de levering der rijwielen op requestrant zou krijgen, door compensatie te niet zou gaan, de door requestrant verweten handelingen nimmer een wederrechtelijke bevoordeling tengevolge konden hebben;

O. dat echter dit betoog onjuist is, vermits requestrant, beoogende de rijwielen waarop hij geen enkel recht had, in handen te krijgen, zulks deed met het oogmerk zich wederrechtelijk te bevoordelen.

Week 11

• Opticien NJ 1923, 1329

Onderwerp: rechtvaardigingsgrond, noodtoestand, art 40 Sr

Kern: Indien er sprake is van een conflict tussen twee plichten of belangen, dan kan het zijn dat de keuze die leidt tot een wetsovertreding is gepermitteerd dankzij een veroorlovende maatschappelijke norm

HR: ‘het eene voor beklaagde als opticien maatschappelijke verplichting was in de onderhavige omstandigheden alleen van hem te verwachten hulp te verleenen; eene verplichting door welke beklaagde ( ) geacht moet worden in zoo sterke mate te zijn gedrongen, dat zij zijne strafbaarheid ( ) opheft’

• Palingfuiken NJ 1934, 1261

Onderwerp: rechtvaardigingsgrond, geanticipeerde noodweer

Kern: de HR komt niet aan de vraag toe of de (geanticipeerde) noodweer noodzakelijk was. De verdachte vertelt dat hij geen opzet had, waarna er van de volgende redenering wordt uitgegaan: Geen opzet, noodweer is opzettelijke verdediging, beroep op noodweer gaat niet op.

• Gezochte confrontatie NJ 1990, 353

Onderwerp: rechtvaardigingsgrond, noodweer/exces, dolus/culpa in causa

Kern: Eigenschuld kan in omstandigheden de straffeloosheid wel opheffen, maar dat geldt niet voor iedere vorm van schuld

HR: ‘dat de verdachte onder de door het hof gestelde omstandigheden zelf de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht ligt besloten dat het hof niet aannemelijk dacht dat de verdachte heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke aanranding, of als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door een zodanig aanranding veroorzaakt’

• Blijf van mijn auto NJ 1993, 691

Onderwerp: strafuitsluitingsgronden, noodweer – noodweer exces

Kern: Voor een beroep op noodweerexces is het noodzakelijk dat er een noodweer situatie heeft bestaan.

HR: ‘Immers van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:

a) de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op het tijdstip waarop, voor hem een noodzaak bestond tot verdediging ( ) , maar daarbij als een onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien

b) op het tijdstip van de aan verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke gedraging.

( ) kan zich mitsdien alleen voordoen indien deze verdediging noodzakelijk is of noodzakelijk is geweest.’

Week 12

• Melk en water NJ 1916, 681

Onderwerp: AVAS, dwaling ten aanzien van de feiten, doen plegen

Kern: HR introduceert hier avas (error facti). Deze vorm doet zich meestal voor in geval van misleiding door derden of van misleidiende informatie van derden, op wier gezag de betrokkene redelijkerwijze mocht afgaan. In casu was de straffeloosheid van de knecht van belang, omdat de boer anders niet voor doen plegen kon worden vervolgd.

HR: ‘dat in de omschrijving van het volgens voormelde artikelen strafbare feit wel niet uitdrukkelijk is vermeld, dat bij hem, die dit feit pleegt, althans eenige schuld aanwezig moet zijn, doch hieruit geenszins mag worden afgeleid, dat gij gehele gemis van schuld de bepaling nochtans van toepassing is; dat toch niet ( )er toe dwingt om aan te nemen ( ) dat bij gebleken afwezigheid van alle schuld niettemin strafbaarheid zou moeten worden aangenomen tenzij er een grond tot uitsluiting daarvan in de wet mocht zijn aangewezen’

Ten aanzien van medeplegen

HR: ‘dat getuige Doorn zonder eenige schuld heeft gehandeld, terecht heeft beslist, dat hij in dezen willoos werktuig was en de beklaagde alzoo het tenlaste gelegde in de zin van art. 47.1.1 heeft doen plegen’

• Motorpapieren NJ 1950, 180

Onderwerp: AVAS, dwaling ten aanzien van het recht

Kern: De Hoge Raad nam in dit arrest dwaling aan ten aanzien van rechtsdwaling. Hiervan is sprake indien: gehandeld is op (juridisch) advies van een deskundig te achten autoriteit, welk advies moet zijn verstrekt door een persoon of een instantie, aan wie als zodanig zoveel gezag valt toe te kennen, dat de betrokkene in redelijkheid op de deugdelijkheid daarvan heeft mogen vertrouwen.

• Leeftijd in art. 247 Sr NJ 1959, 102 03

Onderwerp: AVAS, dwaling ten aanzien van de feiten, geobjectiveerde bestanddelen, strekking van het artikel

Kern: Avas is ook mogelijk bij geobjectiveerde bestanddelen, doch gelden daarvoor hoge eisen. De strekking van art. 247 Sr neemt met zich mee dat deze niet alleen beschermt tegen externe maar ook tegen verleidingen die van zichzelf uitgaan.

HR: ‘dat het bewezenverklaarde misdrijf ( ) blijkens de wettelijke omschrijving niet tot element heeft opzet of schuld met betrekking tot den leeftijd van dengene ( ) doch uit deze omschrijving niet kan worden afgeleid, dat ten aanzien van dit strafbaar feit de toepasselijkheid van het in ons strafrecht gehuldigde beginsel ‘geen straf zonder der schuld’ zou zijn uitgesloten.’

‘Dat hieruit volgt, dat het meergenoemde art. 247 ook de strekking heeft deze jeugdige personen te beschermen tegen verleiding die mede van hen zelf kan uitgaan’

• Basketbalspeler NJ 1983, 51

Onderwerp: AVAS, verontschuldigbare onmacht

Kern: De rechtbank acht het aannemelijk, dat tijden de rit naar huis bij verdachte een bepaalde vorm van ‘afwezigheid’ is ontstaan als gevolg van de eerder die avond opgelopen klap tegen zijn hoofd. Omdat er geen voor hem toten kenbare aanwijzingen waren, dat hij lichamelijk en /of geestelijk niet in orde zou zijn, valt het hem niet euvel te duiden dat hij overeenkomstig zijn tevoren genomen besluit met zijn auto naar huis is gereden.

Rb: ‘vat het verweer van de raadsvrouwe op als een beroep op verontschuldigbare onmacht en derhalve als een bestrijding van de ten aanzien van deze feiten ten laste gelegde schuld’

• Ruzie te Loon op Zand NJ 1989, 511

Onderwerp: schulduitsluitingsgrond, noodweerexces, extensief

Kern: Extensief noodweerexces wordt geïntroduceerd.

Het hof achtte het niet aannemelijk dat hij de ander ter noodzakelijke verdediging had teruggeslagen aangezien er geen vrees bestond voor een ( herhaalde ) aanranding door de ander.

De HR hecht geen gewicht meer aan de omstandigheid dat de noodweersituatie reeds niet meer bestond op het moment dat verdachte de tegenaanval inzette, mits deze het onmiddellijke en rechtstreekse gevolg was van een heftige gemoedsbeweging die door de aanval in het leven was geroepen.

• In de steek gelaten vrouw NJ 1990, 48

Onderwerp: schulduitsluitingsgrond, overmacht, dolus/culpa in causa

Kern: Bij een beroep op een strafuitsluitingsgrond moet eerst beoordeeld worden of er inderdaad een strafuitsluitingsgrond aanwezig is; dan kan niettemin in specifieke gevallen van ‘eigen schuld’ de straffeloosheid worden gecorrigeerd of teniet gedaan worden via dolus/culpa in causa.

Volgens de HR zou de straffeloosheid wel opgeheven worden indien de verdachte zich willens en wetens zou hebben blootgesteld aan de invloed van een drang waaraan zij geen weerstand kon bieden, maar

HR: ’s Hofs vaststelling, dat de verdachte zich willens en wetens heeft begeven in een situatie waarin het optreden van een hevige gemoedsbeweging voorspelbaar en een handeling als de bewezen verklaarde ‘niet denkbeeldig ’ was, sluit immers niet de mogelijkheid uit dat de verdachte niettemin heeft gehandeld onder invloed van een drang waaraan zij geen weerstand kon bieden zonder zich aan het optreden van een zodanige drang willens en wetens te hebben blootgesteld.

Noot: Tussen ‘eigen schuld’ en het uiteindelijk vervullen van de delictsomschrijving van doodslag zitten zoveel schakels dat die ‘eigen schuld’ niet meer vanzelfsprekend de straffeloosheid bij aanwezigheid van een schulduitsluitingsgrond opheft.

• Aflatoxinepinda’s NJ 1993, 476

Onderwerp: AVAS, zorgvuldig gedrag

Kern: Van afwezigheid van alle schuld wegens zorgvuldig handelen is sprake als de dader alle maatregelen nam die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om wetschending te voorkomen. De dader heeft geen resultaatsverplichting om de wet na te leven. Als hij aan zijn (verhoogde) inspanningsplicht voldeed en daarmee zorgvuldig handelde ontbreekt bij hem alle schuld.

HR: ‘dat de verdachte de maximale van haar te vergen zorg heeft betracht ( ) Hieruit volgt dat haar van het te dezen vastgestelde ( ) redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Mitsdien had de economische politierechter ( ) de verdachte moeten ontslaan van rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld.’

Week 13

• Vervoeren en aanwezig hebben van heroïne NJ 1981, 616

Onderwerp: eendaadse samenloop

Kern: De rechter had in dit geval eendaadse samenloop moeten aannemen, aangezien de Rb. had moeten letten op de uit de vastgestelde bewijsmiddelen blijkende gelijktijdigheid van gedrag en wezenlijke samenhang in handelen en schuld (AG)

HR: ‘In aanmerking genomen:

- dat blijkens de bewezenverklaring en de gebezigde bewijsmiddelen het bewezenverklaarde vervoeren en aanwezig hebben dezelfde heroïne betreft en op dezelfde plaats en tijd is geschied, en

- dat de verboden gedraging van art. 2 eerste lid onder B resp. onder C dezelfde strekking hebben,

heeft de Rb. het bewezenverklaarde ten onrechte gekwalificeerd ( ) in stede van toepassing te geven aan art. 55 lid 1 Sr.

• Eén brandstichting, twee feiten NJ 1988, 379

Onderwerp: eendaadse of meerdaadse samenloop?

Kern: De handeling (art. 57 Sr) is niet alleen beperkt tot de zuiver materiele handeling, maar er moet gekeken worden naar de strafrechtelijke betekenis

HR: ‘Daaraan doet niet af, dat de brandstichting zelf ( ) als één daad, één materieel feit is op te vatte. Immers het feit of de handeling ( ) is niet beperkt tot de zuiver materiële handeling, doch moet worden beschouwd in de betekenis daaraan door de wet toegekend’

• Joyriding II NJ 1964, 38/5

Onderwerp: feit in de zin van art. 55, 57 Sr is niet hetzelfde als in art. 68 Sr

Kern: De betekenissen van het woord feit worden van elkaar losgemaakt door de Hoge raad.

HR: ‘dat er ook dan sprake kan zijn van hetzelfde feit in evenbedoelde zin, indien de feiten in de zin van de artt. 57 jo. 62 Sr als meerder feiten zijn op te vatten, omdat dit laatst geval niet uitsluit dat de feiten begaan zijn onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verban m.b.t. de gelijktijdigheid van de gedragingen en den wezenlijke samenhang in het handleen en in de schuld van den dader, dat de strekking der artt. 68 en 74 Sr medebrengt, dat zij in den zin van beide laatstgenoemde bepalingen als hetzelfde feit zijn aan te merken.

• Spiegelbeeld NJ 1995, 252

Onderwerp: ne bis in idem, art. 68 lid 2 Sr

Kern: Grensoverschrijdende transsport kan ook worden aangemerkt als één feitencomplex.

HR: ‘Het oordeel van het Hof dat de omstandigheid dat de hiervoor ( ) bedoelde gedragingen niet gelijktijdig en op dezelfde plaats zijn verricht op zichzelf reeds meebrengt dat geen sprake kan zijn van dezelfde feiten in de zin van art. 68 Sr is zonder nadere motivering onbegrijpelijk, in aanmerking genomen dat bij een dergelijke grensoverschrijdende transport het kan gaan om handelingen die als één feitencomplex moeten worden aangemerkt.

Ook ’s Hofs oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat tussen de hiervoor ( ) bedoelde feiten ‘een zodanige samenhang in de schuld van de verdachte bestaat’ dat de strekking van art. 68 Sr meebrengt dat zij als dezelfde feiten in de zin van die bepaling moeten worden aangemerkt is zonder nadere motivering onbegrijpelijk’

• Meindert Tjoelker NJ 2000, 174

Onderwerp: wijziging van de t.l.l., ne bis in idem, andere uitleg aan het feit in de zin van art. 68 dan in het joyriding arrest (iv)

Kern: De kernvraag is cassatie was of het Hof bij de wijziging van de t.l.l. te ver was gegaan. Er moest worden gekeken of het nog ging om hetzelfde feit van art. 68 Sr (art. 313 lid 2 Sv). De Hoge raad oordeelt de beslissing tot wijziging toelaatbaar. Er is namelijk sprake van ‘verwantschap’ van de verschillende delictsomschrijving en van voldoende verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte’ In eerdere rechtspraak sprak de HR nogal eens over de gelijksoortige strekking (joyriding arrest), de hoge raad bepaalt nu dat deze strekking niet wezenlijk mag uiteenlopen.

HR: ‘In het arrest van het Hof ligt besloten dat het Hof heeft gelet op de verwantschap tussen vershillende delictsomschrijvingen waarop de oorspronkelijke t.l.l. en de wijziging daarvan zijn toegesneden. Voorts ligt erin besloten dat de in die oorspronkelijke t.l.l. en de wijziging daarvan verweten gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte ( ) Daartoe is niet nodig ( ) dat de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen dezelfde is. Een wijziging in ontoelaatbaar indien de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen wezenlijk zou uiteenlopen.

• Joyriding IV NJ 1973, 378

Onderwerp: ne bis in idem

Kern: Uit dit arrest valt op te maken dat een beroep op art. 68 Sr reeds moet falen als de strafbepalingen in het geheel niet verwant zijn.

HR: ‘dat weliswaar art. 37 hierin overeenstemt met die beide andere bepalingen dat zij alle drie betrekking hebben op gedragsregels welke degenen die aan het verkeer deelnemen in acht hebben te nemen, doch dit niet wegneemt, dat de strekking van art. 37 verschilt van die van de beide andere bepalingen; ( ) dat dan ook art. 68 Sr een vervolging wegens overtreding van art. 25 en van art. 13 niet verbiedt’

• Dreigbrief NJ 1971, 1

Onderwerp: wederrechtelijkheid, ruime interpretatie, Typizität

Kern: Hoge Raad hanteert een ruim begrip van wederrechtelijkheid bij vermogensdelicten

HR: ‘dat daaruit door het Hof kon worden afgeleid, dat req. Moet hebben beseft, dat hij (ook indien hij de voormelde mening toegedaan zou zijn geweest) de grenzen van het maatschappelijke betamelijkheid daarmede verre overschreed – dat req. Bij een en ander heeft gehandeld met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen’

Noot: De annotator merkt op dat het bij art. 317 Sr niet om bedreiging met geweld op zichzelf gaat, maar juist om het oogmerk van wederrechtelijke beoordeling. Anders is er art. 285 Sr.

• Bijzonder Voorwaarden NJ 1970, 123

Onderwerp: straftoemeting, voorwaardelijke veroordeling art 14c, bijzondere voorwaarden

Kern: De HR stelt twee eisen aan bijzondere voorwaarden in de zin van art. 14c Sr:

(i) de voorwaarde moet strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde of

(ii) moet betreffen een gedraging waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht

HR: ‘dat het stellen van een dergelijke voorwaarde reeds daarom ontoelaatbaar is om dat deze voorwaarde niet valt aan te merken als strekkende ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde noch te betreffen een gedraging waartoe de veroordeelde uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht en dus niet is een voorwaarde betreffende het gedrag van de veroordeelde als bedoeld in art. 14c Sr’

• Antilliaanse amokmaker NJ 1969, 63

Onderwerp: straftoemeting, geen straf zwaarder dan schuld

Kern: Het adagium ‘straf slechts naar de mate van schuld, geen deel uit van het Nederlandse recht.

HR: ‘dat de aan het middel ten grondslag liggende stelling, dat geen straf zwaarder is dan door de schuld van de dader wordt gerechtvaardigd in geen rechtsregel steun vindt, en het aan het Hof vrijstond bij de bepaling van de aan rekw. Op te leggen straf niet uitsluitend op de schuld van rekw. te letten;’

• Zwarte ruiter NJ 1958, 5

Onderwerp: straftoemeting, geen straf zwaarder dan schuld, verminderde toerekenbaarheid, lange straf + tbs

Kern: De rechter kan ondanks de verminderde toerekenbaarheid, een lange straf opleggen gevolgd door tbs. In het arrest kom ook naar voren dat ‘straf naarmate van schuld’ niet onverkort als beginsel in ons strafrecht wordt gehuldigd indien althans deze schuld uitsluitend wordt geparenteerd aan de graad van toerekenbaarheid: de ernst van het feit moet daarbij worden betrokken.