sciencetalk

Heei ,

ik heb binnekort een toets van scheikunde en heb een paar vragen (aangezien mijn scheikunde leraar niet kan uitleggen).

Weet iemand hoe ik kan zien aan een element of verbinding of het moleculair een zout of een element is?

ik geef een voorbeeld"

1. MgS bij mijn antwoorden staat er dat het een moleculaire stof is en dat het magnesiumsulfide is maar hoe kan ik dit weten?

2. NaCl bij mijn antwoorden staat er dat het een zout is en dat het NatriumChloride is maar hoe kan ik dit weten?

Ik heb wel gehoort dat je dan moet uitzoeken of het een metaal is of een niet metaal

ik snap dat niet want natrium is een metaal en chloor een niet metaal hoe moet ik dan weten of de stof een metaal is of niet metaal?

ook snap ik het niet met van die + en - misschien kan iemand dat gelijk uitleggen?

Alvast heel erg bedankt! ,

Chiara

MgS is geen moleculaire stof, maar een zout, opgebouwd uit het metaal magnesium en het niet-metaal zwavel.

1. MgS bij mijn antwoorden staat er dat het een moleculaire stof is en dat het magnesiumsulfide is maar hoe kan ik dit weten?

Zoals mathreak al aangaf klopt dit niet, magnesiumsulfide is een zout net zoals natriumchloride dat is.

Chiaraa schreef:hoe kan ik dit weten?

...

ik snap dat niet want natrium is een metaal en chloor een niet metaal hoe moet ik dan weten of de stof een metaal is of niet metaal?

Dit kan je afleiden met behulp van je periodiek systeem. Kijk eens hier en beweeg met je muis over de knopjes bovenaan.

Verder kan een snelle blik op het internet kan vaak wonderen doen.

Een moleculaire stof bestaat uit niet-metalen. Moleculen hebben naast formules (structuurformule, molecuulformule) ook namen. Met het benoemen van een moleculaire stof wordt er gekeken naar het aantal atomen dat het molecule bevat.

Op die manier spreek je van koolstofdioxide (CO₂) of zwaveltrioxide (SO₃).

ook snap ik het niet met van die + en - misschien kan iemand dat gelijk uitleggen?

Een metaal kan vrij gemakkelijk een elektron afstaan waardoor het een positieve lading krijgt. Ik geef een voorbeeld: natrium heeft 11 protonen en bijgevolg ook 11 elektronen. Wanneer natrium nu één elektron afgeeft aan bijv. chloor blijven er nog 11 protonen en 10 elektronen over. Zoals je kunt zien heeft natrium één proton meer dan het elektronen heeft, bijgevolg heeft het een positieve lading.

Zoals hierboven blijkt kan chloor ook één elektron opnemen, op die manier heeft het één elektron meer dan het protonen heeft en bijgevolg een negatieve lading.

Ik zou je echter aanraden om je cursus en/of boek nog eens grondig door te nemen. Bovenstaande zaken zijn immers van vitaal belang voor een goeie toets.

(Dit onderwerp past beter in anorganische chemie en is daarom verplaatst.)