Kettinglijn en stabiliteit
Geplaatst: di 04 dec 2012, 11:55
Stel je voor: een ketting aan de uiteinden bevestigd aan vaste punten op gelijke hoogte.
In het midden hangt de ketting op een wrijvingsloze katrol, bevestigd op gelijke hoogte als de uiteinden van de ketting. Wat doet de ketting: is de situatie met aan elke kant de helft stabiel, of zakt hij naar één kant?
We beschouwen eerst de situatie met de katrol weggedacht. De ketting hangt in de befaamde kettinglijn.
De spanning aan de uiteinden is groot als de ketting erg lang is en dus diep doorhangt, maar ook als de ketting maar weinig langer is dan de afstand tussen de bevestigingespunten.
Zet je de spanning aan een uiteinde uit als functie van de kettinglengte l, bij gelijkblivende afstand tussen de bevestigingspunten L, dan krijg je een kromme die voor l=L begint bij oneindig, snel naar een minimum duikt bij l=1,3 L en dan geleidelijk weer oploopt.
Nu met de katrol er weer bij. Uitgangspunt: als er in een evenwichtstoestand een kleine verstoring optreedt, dan zijn de spanningen aan weerszijde van de katrol niet meer gelijk. Wint het stuk dat korter is geworden, dan pakt het zijn verlies weer terug, herstelt de situatie, stabiel dus. In het andere geval gaat de ketting op zoek naar een ander evenwichtspunt dat wél stabiel is, met de ketting naar één kant gezakt.
Is de ketting korter dan 1,3 keer de afstand tussen de bevestigingspunten, dan zitten we in geval van de symmetrische situatie in de kromme links van het minimum, dus is het kortere stuk van het minimum af en het lange ernaartoe bewogen. Dus gaat na een verstoring uit de symmetrische situatie het stuk dat korter is geworden harder trekken en het andere minder hard. Stabiel, dus.
Bij een kettinglengte meer dan die 1,3 keer is het andersom, zitten we rechts van het minimum en is de symmetrische situatie instabiel.
Heb het vermoeden dat je ook langs een andere weg tot dezelfde conclusie kan komen. ???
In het midden hangt de ketting op een wrijvingsloze katrol, bevestigd op gelijke hoogte als de uiteinden van de ketting. Wat doet de ketting: is de situatie met aan elke kant de helft stabiel, of zakt hij naar één kant?
We beschouwen eerst de situatie met de katrol weggedacht. De ketting hangt in de befaamde kettinglijn.
De spanning aan de uiteinden is groot als de ketting erg lang is en dus diep doorhangt, maar ook als de ketting maar weinig langer is dan de afstand tussen de bevestigingespunten.
Zet je de spanning aan een uiteinde uit als functie van de kettinglengte l, bij gelijkblivende afstand tussen de bevestigingspunten L, dan krijg je een kromme die voor l=L begint bij oneindig, snel naar een minimum duikt bij l=1,3 L en dan geleidelijk weer oploopt.
Nu met de katrol er weer bij. Uitgangspunt: als er in een evenwichtstoestand een kleine verstoring optreedt, dan zijn de spanningen aan weerszijde van de katrol niet meer gelijk. Wint het stuk dat korter is geworden, dan pakt het zijn verlies weer terug, herstelt de situatie, stabiel dus. In het andere geval gaat de ketting op zoek naar een ander evenwichtspunt dat wél stabiel is, met de ketting naar één kant gezakt.
Is de ketting korter dan 1,3 keer de afstand tussen de bevestigingspunten, dan zitten we in geval van de symmetrische situatie in de kromme links van het minimum, dus is het kortere stuk van het minimum af en het lange ernaartoe bewogen. Dus gaat na een verstoring uit de symmetrische situatie het stuk dat korter is geworden harder trekken en het andere minder hard. Stabiel, dus.
Bij een kettinglengte meer dan die 1,3 keer is het andersom, zitten we rechts van het minimum en is de symmetrische situatie instabiel.
Heb het vermoeden dat je ook langs een andere weg tot dezelfde conclusie kan komen. ???