sciencetalk

In de Eurocode NEN-EN1991-1-4 Windbelastingen op gebouwen staat bij artikel 7.2.2 de volgende tekst:



Het gebrek aan correlatie van de winddrukken tussen de windzijde en de lijzijde moet in rekening zijn gebracht door de resulterende kracht met een factor 0,85 te vermenigvuldigen.



Het gaat om het bepalen van winddruk op de gevels.



Hoe moet ik deze regel interpreteren en wanneer mag ik deze factor gebruiken?



In mijn situatie gaat het om een bedrijfshal, een soort van sigarendoos laten we maar zeggen. De hoofddraagconstructie bestaat uit stalen spanten

Voor het bepalen van de krachten op de horizontale stabiliteitsvoorzieningen van een gebouw dien je te bepalen wat de totale horizontale last is op een gebouw. Dit is inclusief o.a. winddruk aan de windzijde (loefzijde) en windzuiging aan de lijzijde. Daarbij komen nog windwrijving aan de gevels en het dak.

Omdat in werkelijkheid wind een dynamische last is en geen statische last denk ik dat ze met gebrek aan correlatie bedoelen dat een op het moment dat de winddruk aan de loefzijde maximaal is, dit aan de achtergevel nog niet is en zodra de wind overwaait hij in de tijd harder gaat zuigen aan de lijzijde maar dat de winddruk aan de loefzijde weer afneemt. Vandaar dat ze een reductiefactor toestaan op de totale windlast van 0,85

Deze factor mag je bijvoorbeeld weer niet toepassen zodra je de stabiliteit van een gevelelement beschouwd met winddruk loodrecht erop. Alleen op de totale windbelasting op het gebouw

Ik heb de vraag doorgeplaatst op de LinedIn groep Eurocode: http://www.linkedin.com/groups?gid=3137039&trk=myg_ugrp_ovr Misschien krijg je daar ook reactie.

De bepaling van windbelastingen is inderdaad geen gemakkelijke. Ik zou daarom aanraden de rekentool WInt ontwikkeld door het WTCB (http://www.bbri.be/antenne_norm/eurocodes/nl/modules.html) te gebruiken.