sciencetalk

Mijn vorige vraagstuk is met behulp van Danny en Klazon netjes opgelost. Maar het volgende dient zich al weer aan.

In een serieschakeling van een spoel en een condensator heeft de spoel een ohmse weerstand van 100Ω. Het geheel is aangesloten op een wisselspanning van 10V f= 1000Hz en neemt een stroom op van 0,1 A. Over de condensator heerst dan een spanning van 62,8V. Bereken:

a. Z van de gehele schakeling.

Ut = I X Zt 10V = 0,1A X 100Ω

b. X van de condensator

Uc = I X Xc 62,8V = 0,1A X 628Ω

c. X van de spoel

Hier zit mijn dilemma

XL= √Z² - R² 0 = √100² - 100²

d. L van de spoel

XL = 2 Xφ X f X L

Als XL 0 zou zijn is L ook 0, dus dit klopt niet, hulp gezocht

Ut is gelijk aan de spanning over de spoelweerstand. (ofte Zt = de ohmse weerstand van de spoel)

Wat vertelt jou dit over dit systeem ?

Wat weet je over Xc en Xl in zo'n systeem ?

Xc ijlt 90° voor op de stroom

XL ijlt 90° na op de stroom

XL en XC kunnen elkaar gedeeltelijk of helemaal opheffen, alleen weet ik niet of dit systeem in resonantie is.

Ik weet dan nog steeds de waarde niet van XL of XC.

schee435 schreef: ↑vr 10 mei 2013, 15:57
alleen weet ik niet of dit systeem in resonantie is.

Echt niet?

Danny geeft al de sleutel tot de oplossing. De totale spanning is gelijk aan de spanning over de ohmse weerstand.

Wat zegt dat? (zie ook je vorige probleem)

volgens mij mag je ervan uitgaan dat dit systeem in resonantie is, aangezien Zt = de ohmse weerstand van de spoel.

Je zegt dat je de waarde van Xc niet kent, maar hierboven bereken je hem als 628 ohm

En dus kan je Xl daar ook aan gelijk stellen. Delen door 2 pi f geeft je dan L.

schee435 schreef: ↑vr 10 mei 2013, 15:57
Xc ijlt 90° voor op de stroom

XL ijlt 90° na op de stroom

Voor- of naijlen gaat over de relatie tussen spanning en stroom, niet over de impedantie.

Je kan dus zeggen dat Uc 90 graden na-ijlt op de stroom, en Ul 90 graden voorijlt op de stroom (jij hebt ze omgedraaid; bij een spoel ijlt de spanning voor op de stroom, bij een condensator ijlt de spanning na op de stroom; de tekeningen in je cursus zijn dan ook 'linksdraaiend', ttz. ze draaien tegen de klok in. Aldus kom je eerst Ul tegen, dan de stroom en dan Uc)

Ok, als ik het dus goed begrijp is het zo:

c. XL = XC 628Ω = 628Ω

d XL = 2 X φ X f X L

628Ω = 6,28 X 1000 X 0,1

Volgens mij is het nu goed.

Behalve dat je een φ schrijft waar je een π bedoelt.

Voor het maalteken kun je beter een kleine x schrijven, of een * sterretje. Dat komt de leesbaarheid ten goede.

Dank Klazon,

in het lijstje met speciale tekens staat φ voor pi dus vandaar dat ik deze gebruikte. Ik heb heb de juiste π gevonden

In de lijst staat φ voor phi. Uitspraak: fi. Net even iets anders.