sciencetalk

Als we het diafragma verkleinen zal de lichtkegel veel spitser worden en daardoor de cirkels op het matglas veel kleiner, ze worden dus scherper. Voor het bepalen van wat eigenlijk scherp is neemt men een bepaalde maatstaf aan. Voor een klein beeld is scherp een verstrooiingscirkel met een diameter kleiner dan 1/30 mm.

De scherptediepte strekt zich nu uit tussen de punten voor en achter het instelpunt waarvan de verstrooiingscirkels niet groter zijn dan de door ons aangenomen maatstaf. Waar die punten dan wel liggen kan met verschillende punten worden uitgerekend, maar dat hebben anderen al voor u gedaan. Je zult dan ook zien dat de scherptediepte voorbij het instelpunt groter is dan voor het instelpunt. Dat komt doordat de scherpe afbeelding van een punt voor het instelpunt veel verder achter het filmvak valt dan de scherpe afbeelding van een punt dezelfde afstand achter het instelpunt voor het filmvlak valt.

Alleen het beeld zal ten alle tijden door het kleinste gaatje moeten (grootste diafragmagetal!), dus zullen de beeldstralen ook gecenterd op het gaatje moeten zijn als ze door het diafragma moeten....