Laatst werd er in mijn vriendenkring de vraag gesteld waar het woord boterham eigenlijk vandaan komt.. bij wijze van grap wordt die vraag nu steeds herhaald, maar ik ben eigenlijk wel benieuwd waar het vandaan komt.
boterham zn. (beboterde) snee brood
categorie: geleed woord, etymologie van een woorddeel onbekend
Vnnl.
boteram,
boterenbroot beboterd brood [1567; Nomenclator],
boterham naast
boter en broot,
boterbrugge [1573; Thes.]. Al eerder in een andere betekenis in mnl.
boteram van vrouwen cleren, waarschijnlijk slepend kledingstuk, iets als ellenlange boterham [ca. 1485; Neve 1972].
Het eerste deel is identiek met boter. Voor het tweede deel van de samenstelling is geen bevredigende etymologie te vinden. Er wordt wel gedacht aan een woord
ham(
me),
am(
me) dat in Kil. 1599 voorkomt in de betekenis afgesneden stuk eten. De herkomst daarvan is echter onbekend. De spelling met -
h- kan evenwel ook op volksetymologie berusten.
Het woord
boterham komt uit de Frankische streken van het Nederlandse taalgebied; in het Fries bestaat uitsluitend het Nederlandse leenwoord
boaterhamwoarst boterhamworst. Voor de rest komt in Friestalig gebied
stik,
stuk voor (
in stikje of
stikite bôle ite een boterhammetje eten); ook het Brabants kent de samenstelling
stikke-,
stukkezak zak om boterhammen in mee te nemen. Het Fries kent tot slot nog
broekje,
brogge, een vorm die ook voorkomt in de Saksische gebieden als
brugge,
brogge (zie ook Thes.). Ook Westfaals
buotram.
Literatuur: O. de Neve (1972) Boteram van vrouwen cleren, in: TNTL 88, 276280
Bron:
http://www.etymologie.nl/
Verklaring van de afkortingen:
- vnnl.: Vroegnieuwnederlands (1500 - 1700)
- mnl.: Middelnederlands (1200 - 1500)