In mijn boomgaard leven zeven tamme, witte ganzen, een soort sneeuwganzen zonder zwarte vleugelpunten. De grootste heeft een vleugelspanwijdte van 1.69 meter. De troep telt zes ganzeriken en één vrouwtjesgans. Die vormt een stel met één van de ganzeriken. Ganzen leven monogaam.
Eén van de ganzeriken vertoont een opmerkelijk gedrag. Hij schudt met zijn bek aan laaghangende twijgen, zolang tot de appels of de peren in het gras vallen.
Er is maar één gans die dat kan. Andere kunnen die vaardigheid kennelijk niet van hem overnemen.
Die ene gans bezit het vermogen om een probleem op te lossen. Hij is het bittere gras zat en ziet de zoete vrucht, buiten zijn bereik. Hij weet dat die loslaat als hij de twijg met zijn bek kan grijpen en er mee gaat schudden.
Het vermogen om een probleem op te lossen heet intelligentie, of het om mens of dier gaat, maakt niet uit.
Daarnaast schat ik dat wij meer dan 80 % van ons genenmateriaal gemeen hebben met de gans. (Wij verschillen 100 ppm).
Wat voelt een gans als hem maïs door de strot geduwd wordt?
Misschien worden wij best vegetariër en vegetarienne.