stap 1: schetsje
stap 2: gedachtenfilmpje verticaal: de motorrijder springt verticaal omhoog, hangt stil en valt daarna weer naar beneden.
gedachtenfilmpje horizontaal: de motorrijder vliegt met constante snelheid richting de muur.
Gedachtenfilmpje totaal: De motorrijder vliegt met een boogje juist over de muur en verder met een boog weer naar beneden.
stap 3: filmpje uitwerken
verticale film: Iets makkelijker dan springen: doe nou eens net of de motorrijder 3 meter moet vallen: hoe lang doet hij daarover?
stap 4: gegeven en gevraagde grootheden op een rijtje zetten
gegeven:
s ..... = 3 m
v0 .... = 0 m/s
a .... =g=-9,81 m/s²
gevraagd: valtijd
t ..... = ....?
stap 5: formule: welke grootheden heb je in je gegevens staan? Zoek pasende formule waarin ze allemaal voorkomen:
s(t)=
s(0) +
v0t +½
at²
stap 6:
invullen en uitrekenen
0 = 3 + 0· t + ½ · - 9,81· t²
-3 = ½ · - 9,81· t²
-6/-9,81 = t²
t= [wortel]0,611 = 0,782 s
Herhaal stappen 4, 5 en 6 voor de snelheid waarmee de vallende motorrijder op de grond smakt:
gegeven
s= 3 m
v
0 = 0 m/s
a=g=-9,81 m/s²
t= 0,782 s
gevraagd:
v(t) = ... m/s
formule:welke grootheden heb je in je gegevens staan? Zoek pasende formule waarin ze allemaal voorkomen:
v(t) = v(0) + at
v(t) = 0 + 9,81 · 0,782 =7,672 m/s
kortom, als een motorrijder (of wat ook) van drie hoog met een verticale snelheid van 7,672 m/s op de grond valt, zal hij ook met deze verticale snelheid moeten vertrekken van de grond om weer netjes bovenop die muur terecht te komen...
vv uit de schets is dus 7,672 m/s.
kun je nou verder?