Oorspronkelijk bericht kwam van HosteDenis uit het topic: Aantal mol H2OHosteDenis schreef:Ook zit in kraantjswater een zekere hardheid, veroorzaakt door carbonaten van Ca en Mg, die dan oplossen tot 2+ ionen. Bij afwezigheid van CO2 lossen deze echter minder goed op, en heb je dus kalkvorming. Misschien bedoelen ze dat de emmer die een uur geleden getapt is reeds een deel Ca en Mg meer hebben laten oplossen? Dat klinkt wel zeer vergezocht en ik denk niet dat het antwoord zover moet gezocht worden.
Denis
Om de discussie in het voorgenoemde topic niet tezeer af te laten dwalen, heb ik deze topic even aangemaakt.
Kan iemand me uitleggen hoe het komt dat deze ionen slechter oplossen bij afwezigheid van CO2
Ikzelf zou eerder verwachten dat ze dan net aan oplosbaarheid verliezen. Hieronder ga ik mijn denkwijze even verder toelichten. (niet dat ik beweer dat bovenstaande fout is, maar het verbaast me, en ik zou graag weten hoe dit komt )
Allereerst bekijk ik het misschien wat té simpel, maar ik zou verwachten dat de oplosbaarheid daalt omdat er oa. meer ionen in oplossing zitten.
Voor zover ik weet gaat CO2 oplossen in water onder de vorm van carbonaten en waterstofcarbonaten (en ik zeer weinige maten de carbonzuren) volgens volgend reactieprincipe
CO2 + H20 --> H2CO3
Dit koolzuur gaat op zijn beurt weer splitsen (voor het grote deel) in
H2CO3 --> H+ + HCO3-
Hiervan gaat weer een deel splitsen in:
HCO3- --> H+ + CO32-
Dit carbonaat zal gaan binden met bv. Ca2+ en Mg2+ ter vorming van een carbonaatneerslag.
Het feit dat het neerslaat, wil zeggen dat de concentratie aan deze ionen in het water nu net daalt.
Om die reden zou ik verwachten dat de concentratie (of oplosbaarheid) daalt bij aanwezigheid van carbonaten (die het gevolg zijn van de CO2)
Zelfs als ze niet zouden neerslaag, zitten er gewoon plots 'meer' ionen in de oplossing. Als we aanemen dat deze ionen geen neerslag geven, zou het wel simpelweg betekenen dat de 'verzadiging' van het water groter is. (niet veel, maar toch. Alle beetjes tellen mee).
Hierdoor zou de oplosbaarheid ook minder groot worden voor de calcium -en magnesiumionen.
Welk principe speelt een rol hier? Waar faalt mijn redenering?
Nogmaals: ik probeer de oorspronkelijke stelling niet teniet te doen, maar het intrigeert me dat hier iets gebeurt wat ik niet thuis kan brengen. Vandaar graag extra uitleg, en vooral: waarom gelden bovenstaande redeneringen niet in dit geval.