Het stopprobleem is hier natuurlijk niet van toepassing.
Er zijn allerlei regeltjes die ervoor zorgen dat een schaakpartij altijd eindigt. De drievoudige herhaling van een positie is er een van. Binnen 50 zetten moet er met een pion een zet gedaan zijn. Als er geen pionnen meer zijn is de partij na 50 zetten remise. (Of dit precies klopt? Hand -> niet in het vuur).
Wel, als we op gevoel afgaan dan kunnen we zeggen dat wit een klein voordeel heeft aan het begin van het spel. Voor amateurs maakt dat niet veel uit, meestal is er toch ergens in de match een tactische zet die één van beiden mist.
Dat heeft niets met gevoel van doen. Wie als eerste mag zetten is de tegenstander in de opening steeds een zetje voor, waardoor zwart eerst op de zet van wit moet reageren, terwijl hij liever een aanvallendere zet zou willen doen. Wit heeft dus het initiatief. Ik ben zelf een beroerde schaker, Over een kleine 2500 partijen is de winstverhoudig wit:zwart = 53:47.
Met wit kan ik mijn geliefde opening spelen. Met zwart ben ik afhankelijk van zwart.
Deze boom is opnieuw van eindige grootte, en moet afgezien van oneindige repetitie opnieuw leiden tot een winnende speler of afgedwongen remise.
Bewijs ontbreekt.
1. Er is een M zo dat het aantal zetten in een partij is maximaal M. (We houden ons aan de 3-voudige herhalingsregel).
Bewijs:
Het aantal verschillende stukken op het bord < 100. Het aantal velden <100. Het aantal posities die stukken op het bord kunnen innemen < 100^100.
Na 6x100^100 zetten is een 3-voudige repetitie van een stand gegarandeerd opgetreden.
2. Kortheidshalve een beetje gesqueezed verhaal:
We maken gebruik van het axioma van volledige inductie.
We noemen een (legale) bordstand w(z) of w(w), als de partij door wit altijd kan worden gewonnen als in die stand de partij wordt gestart (w=w(w) als wit aan zet is w=w(z) als zwart aan zet is).
Analoog definieren we z(w).z(z),r(w),r(z).
Starten we bij een positie na M zetten (M was maximaal, laatste zet, zie boven), dan is de stand logischerwijs w(z),w(w),z(w).z(z),r(w) of r(z).
Stel elke positie na N(w) zetten is w(w),z(w) op r(w).
Met volledige inductie is nu te bewijzen dat voor elke positie na N-1(z) zetten geldt w(z),z(z) of r(z).
Want als zwart een zet kan doen dat eindigt in een z(w), dan neem hij dit pad zodat hij zal winnen. Dus deze positie is z(z). Is zo'n zet er niet dan kiest hij voor een pad naar r(w) en de partij wordt remise, en anders naar w(w) en wit wint.
Analoog als we de inductie starten na N(z). Dan is de ouder van deze positie een N(w).