Modelopgaven chemie voor toelatingsproef arts-tandarts

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen juli 2011.)

150) We beschouwen twee oplossingen:

Voor oplossing 1 geldt: [H₃O⁺] = 2.[OH^-]

Voor oplossing 2 geldt: pH = 2 pOH

Slechts één van de volgende vier uitspraken is geldig, welke?

1. de pH van oplossing 1 is gelijk aan de pH van oplossing 2.
2. de pH van oplossing 1 is 9,3.
3. de pH van oplossing 2 is 9,3.
4. oplossing 1 is meer basisch dan oplossing 2.

Verborgen inhoud

Antwoord C.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen juli 2011.)

151) Welk van volgende zoutoplossingen heeft de grootste ionenconcentratie?

Alle zouten zijn goed oplosbaar.

1. 0,1M NaNO₃
2. 0,4M Al(NO₃)₃
3. 0,4M Mg(NO₃)₂
4. 0,5M Ca(NO₃)₂

Verborgen inhoud

Antwoord B.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen juli 2011.)

152) In de volgende tabel zijn de zuurconstanten van 4 stoffen gegeven.

Stof	Kz
CH3COOH	1,8 . 10-5
HCN	1,2 . 10-4
HClO2	1,4 . 10-2
NH4+	5,6 . 10-10

Slechts één van volgende vier uitspraken is geldig, welke?

1. De ionisatiegraad van NH₄⁺ is groter dan die van CH₃COOH
2. HCN is een sterker zuur dan HClO₂
3. NH₄⁺ is een base
4. pK_z(HCN) is groter dan de pK_z(HClO2)

Verborgen inhoud

Antwoord D.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

153) Rangschik de volgende elementen volgens dalende atoomstraal:

C,F,O,S

1. S > F > O > C
2. S > C > O > F
3. C > O > F > S
4. F > O > C > S

Verborgen inhoud

Antwoord B.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

154) Een nuclide van atoom X komt voor onder twee vormen.

De massagetallen van deze twee nucliden verhouden zich als

\(\frac{102}{100}\)

.

We weten dat het zwaarste X-nuclide 7,14 maal zo zwaar is als zuurstof-nuclide ¹⁶O.

Welke atoommassa heeft het lichtste X-nuclide?

1. 112
2. 114
3. 116
4. 117

[/i]

Verborgen inhoud

Antwoord A.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

155) We beschouwen de volgende evenwichtsreactie A + B C

Deze reactie is in evenwicht als,

1. zowel de reactiesnelheid van de reactie naar rechts als de reactiesnelheid van de reactie naar links, gelijk zijn aan nul.
2. de reactiesnelheid van de reactie naar rechts gelijk is aan de reactiesnelheid van de reactie naar links.
3. de reactiesnelheid van de reactie naar rechts groter is dan de reactiesnelheid van de reactie naar links.
4. de reactiesnelheid van de reactie naar links groter is dan de reactiesnelheid van de reactie naar rechts.

Verborgen inhoud

Antwoord B.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011, inhoudelijk voor dit forum aangepast.)

156) Een massa van 2,45 g witte verf bevat 2,18 g bariumsulfaat.

Bereken het massapercentage sulfaat-ionen in deze verf.

1. 41,1%
2. 49,0%
3. 36,6%
4. 89,0%

Verborgen inhoud

Antwoord C.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

157) Wanneer men rode kool in zuiver water kookt, dan kleurt het water rood.

• Wanneer men dan het huishoudproduct bijtende soda (NaOH) toevoegt, dan verandert de kleur van het water naar paars.
• Wanneer men echter het verdunde huishoudproduct zoutspiritus (HCl) toevoegt, dan blijft de kleur rood.

Welk ander product kan men toevoegen aan de rode kool om de kleur te veranderen naar paars?

1. Geconcentreerde zoutspiritus
2. Citroenzuur
3. Azijn
4. Ammoniak

Verborgen inhoud

Antwoord D.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

158) Azijnzuur is een zwak zuur dat samen met zijn zout als buffer kan gebruikt worden. Azijnzuur vormt met water een acetaat-ion en een oxonium-ion.

CH₃COOH + H₂O CH₃COO^- + H₃O⁺

De azijnzuurconcentratie is 0,3 mol/L, de acetaatconcentratie is 0,1 mol/L.

Gebruik als zuurconstante: K_z =2,0.10^-5

Hoeveel bedraagt de pH van deze buffer?

1. 4,8
2. 5,8
3. 4,2
4. 5,2

Verborgen inhoud

Antwoord C.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

159) Gegeven is de volgende reactie: 2A + 2B 2C + 2D

Welke uitdrukking geeft de reactiesnelheid van deze reactie weer?

1. \(-\frac{1}{2}\frac{d[A]}{dt}\)
2. \(-\frac{d[A]}{dt}\)
3. \(-\frac{1}{2}\frac{d[C]}{dt}\)
4. \(-\frac{d[C]}{dt}\)

[/b][/i]

Verborgen inhoud

Antwoord B.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011, inhoudelijk voor dit forum aangepast.)

160) In de bovenste luchtlagen van onze atmosfeer kunnen sommige gassen ozon, O₃, afbreken.

Eén van deze stoffen is stikstofmonoxide, de reactie met ozon is als volgt:

NO + O₃ NO₂ +O₂

In een testreactie reageert 5,4 mg NO met 9,6 mg O₃.

Welk volume neemt het gevormde NO₂ in als de reactie volledig naar rechts verloopt?

1. 4,03 mL
2. 44,8 mL
3. 4,48 mL
4. 44,8 L

Verborgen inhoud

Antwoord A.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

161) Oplosbaarheidsregels:

• Alle zouten van K, Na, Li en NH₄⁺ zijn oplosbaar
• Alle nitraten zijn oplosbaar
• Alle acetaten zijn oplosbaar
• Alle chloriden zijn oplosbaar uitgenomen AgCl , PbCl₂ , Hg₂Cl₂
• Alle bromiden zijn oplosbaar uitgenomen AgBr , PbBr₂ , Hg₂Br₂ en HgBr₂
• Alle sulfaten zijn oplosbaar uitgenomen SrSO₄ , BaSO₄ ,CaSO₄ , PbSO₄ , Hg₂SO₄ en
  
  Ag₂SO₄
• Alle carbonaten, sulfiden, fosfaten zijn onoplosbaar uitgenomen die van Na, K, Li
  
  en NH₄⁺

Sommige metaalionen vormen met bepaalde zuurresten zouten die een neerslag vormen. Om een bepaald metaalion aan te tonen in een oplossing kan men dus een gepaste zuurrest aan de oplossing toevoegen zodat een welbepaalde neerslag ontstaat.

Welke zuurrest-ionen zou je kunnen toevoegen aan een oplossing om Cu²⁺-ionen aan te tonen?

1. Cl^-
2. SO₄^2-
3. NO₃^-
4. CO₃^2-

Verborgen inhoud

Antwoord D.

Stel een vraag over deze oefening.

[Kravitz]

(Herkomst: toelatingsexamen augustus 2011.)

162) Wanneer zal zich koper afzetten op een zilveren munt bij elektrolyse?

1. De zilveren munt als anode en CuSO₄ als elektrolyt.
2. De zilveren munt als kathode en CuSO₄ als elektrolyt.
3. De zilveren munt als anode en AgNO₃ als elektrolyt.
4. De zilveren munt als kathode en AgNO₃ als elektrolyt.

Verborgen inhoud

Antwoord B.

Stel een vraag over deze oefening.