Modelopgaven biologie voor toelatingsproef arts-tandarts

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2001)

30) Dit zijn een aantal gegevens over een nucleïnezuur:

1. Het is een enkelvoudige keten.

2. Het bevat als basen: G – A – C – T.

3. Het varieert naargelang de soort cel binnen één organisme.

4. Het komt voor onder drie vormen.

5. Het blijft voor alle cellen binnen één organisme constant.

Welke van onderstaan reeks gegeven komt overeen met de eigenschappen van RNA?



A. 2 - 3 - 4

B. 1 - 3 - 4

C. 2 - 4 - 5

D. 1 - 2 - 3

Verborgen inhoud

Antwoord B

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2001)

31) Onderstaand schema geeft het ontstaan en de eerste ontwikkeling van een tweeling weer.



Over welk soort tweeling gaat het en welk is het geslacht van de kinderen?

1. een eeneiige tweeling en de kinderen zijn van verschillend geslacht.
2. een eeneiige tweeling en de kinderen zijn van hetzelfde geslacht
3. een twee-eiige tweeling en de kinderen zijn van verschillend geslacht
4. een twee-eiige tweeling en de kinderen zijn van hetzelfde geslacht.

Verborgen inhoud

Antwoord B

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2001)

32) Het celorganel waar translatie van mRNA plaats vindt is:

1. het glad endoplasmatisch reticulum
2. het Golgi-apparaat
3. het ribosoom
4. het lysosoom

Verborgen inhoud

Antwoord C

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2001)

33) In onderstaande stamboom bezitten de zwart ingekleurde personen een wipneus (= recessief

kenmerk).



Welke van volgende beweringen is juist?

1. Persoon 2 is heterozygoot
2. Persoon 4 is homozygoot
3. De kinderen van 5 en 6 kunnen geen wipneus hebben
4. Beide ouders van persoon 4 hebben geen wipneus

Verborgen inhoud

Antwoord A

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2002)

34) Bij een hamster zonder hypofyse wordt FSH toegediend. Welke fenomenen zullen niet voorkomen bij deze hamster?

1. Groei van de Graafse follikel
2. Stijging van het oestrogeengehalte in het bloed
3. Opbouw van de baarmoederwand
4. Ovulatie

Verborgen inhoud

Antwoord D

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, juli 2008)

35) Welke fase of combinatie van fases tijdens de celcyclus is/zijn onontbeerlijk voor het behouden van het aantal chromosomen bij opeenvolgende celdelingen?

1. S-fase
2. G1-fase
3. G2-fase
4. G1 en G2-fase

Verborgen inhoud

Antwoord A

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2008)

36) Hoe verandert het oestrogeengehalte gedurende de cyclus van de vrouw?

Verborgen inhoud

Antwoord C

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2008)

37) Een frietje wordt in een 1,5% NaCl-oplossing gestoken en er gebeurt niets. Daarna wordt het frietje in een 3% NaCl-oplossing gedaan en het frietje wordt korter en slapper. Welke uitspraak is juist?

1. De turgor neemt toe, opname van H₂O
2. De turgor neemt af, opname van H₂O
3. De turgor neemt toe, afname van H₂O
4. De turgor neemt af, afname van H₂O

Verborgen inhoud

Antwoord D

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2008)

38) Paleontologie; welke uitspraak is juist?

1. De recenste aardlagen bevatten meest complexe organismen.
2. Alle levende wezens waren fossielen.
3. De meest complexe levensvormen zitten in de oudste aardlagen.

Verborgen inhoud

Antwoord A

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2008)

39)Stamboom van de ziekte van Pompe: wat kun je over de overerving zeggen?

[Er wordt gewerkt aan de afbeelding die hier bij hoort.]

1. Dominant en erft autosomaal over
2. Recessief en erft autosomaal over
3. Dominant en erft X chromosomaal over
4. Recessief en erft X chromosomaal over

Verborgen inhoud

Antwoord B

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2008)

40) Jicht is een stofwisselingsziekte, gekenmerkt door een plotse ontsteking van een gewricht. Deze ziekte wordt in onderstaande tekening aangeduid met een letter L als ze voorkomt ( L= afkorting voor de Latijnse naam). Dit kenmerk komt meer bij mannen voor dan bij vrouwen.



Welke van de volgende beweringen kan je afleiden uit bovenstaand schema?

1. Het kenmerk wordt niet van vader op dochter overgedragen
2. Het kenmerk is X-chromosomaal gebonden
3. Het kenmerk is autosomaal dominant
4. Het kenmerk is Y-chromosomaal gebonden

Verborgen inhoud

Antwoord B

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2008)

41) Waterhuishouding gebeurt door ADH (antidiuretisch hormoon). Dit hormoon zorgt ervoor dat er minder urine geproduceerd wordt.

Osmotische concentratie hoog meer/minder (1) ADH --> meer/minder (2) urineproductie

Osmotische concentratie laag meer/minder (3) ADH --> meer/minder (4) urineproductie

1. (1) meer; (2) meer; (3) minder; (4) minder
2. (1) minder; (2) minder; (3) meer; (4) meer
3. (1) meer; (2) minder; (3) minder; (4) meer
4. (1) minder; (2) meer; (3) meer; (4) minder
5. (1) minder; (2) meer; (3) meer; (4) minder
6. (1) meer; (2) minder; (3) meer; (4) minder

Verborgen inhoud

Antwoord C

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2008)

42) Waar vindt de celademhaling plaats?

1. In de celkern
2. In het cytoplasma
3. In het endoplasmatisch reticulum
4. In de mitochondriën

Verborgen inhoud

Antwoord D

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2009)

43) Bacteriële (prokaryote) en dierlijke (eukaryote) cellen hebben, naast enkele grote verschillen, ook een structuur gemeenschappelijk. Welke?

1. Mitochondriën
2. Ribosomen
3. Chloroplasten
4. Kernmembraam

Verborgen inhoud

Antwoord B

Stel een vraag over deze oefening.

[Cura]

(Herkomst: Toelatingsexamen Biologie, 2009)

44) Een ziekte komt vaak voor bij mannen, en zelden bij vrouwen. Wat kan je met grote zekerheid zeggen?

1. De ziekte is autosomaal recessief.
2. De ziekte is autosomaal dominant.
3. De ziekte is X-chromosomaal recessief.
4. De ziekte is X-chromosomaal dominant.

Verborgen inhoud

Antwoord C

Stel een vraag over deze oefening.