Dag,
De N-end rule in de biochemie stelt dat de halfwaardetijd van een eiwit in vivo (deels) bepaald wordt door het aminozuur aan de N-terminus. Speelt eventuele posttranslationele modificatie van een eiwit aan de N-terminus nog een rol hierbij, bijvoorbeeld door afscherming van de N-terminus van het eiwit voor ubiquitine door een gekoppelde suikergroep? Zo was ik benieuwd of bijvoorbeeld een N-type congenitale glycosyleringsstoornis (CGD, waarbij afwijkende glycosylering optreedt aan de stikstofatomen en dus ook de N-terminus) een afwijkende N-end rule oplevert. Veranderen de halfwaardetijden van deze afwijkend geglycosyleerde eiwitten of is het echt puur het N-terminale aminozuur?