Ginder
Geplaatst: zo 27 aug 2006, 20:43
Ik zou niet weten of jullie in Nederland soms "ginder" i.p.v. "daar" gebruiken, maar in Vlaanderen gebeurt het toch regelmatig. Mijn vraag is of hier iemand weet waar dat woord vandaan komt.
ginder, ginds bw. daar, op die plaats
categorie: geleed woord
Mnl. ginder in myn cleet daarginds in mijn kleed [122040; CG II, Aiol], ginder, van ginder daar, van daar [1240; Bern.], in hemelrike ginder bouen in het hemelrijk, daarboven [126570; CG II, Lut.K]; vnnl. ginder [1573; Thes.], ghender [1599; Kil.]. Daarnaast bestaat ginds: mnl. ghins beneuen hare op die plaats naast haar [126570; CG II, Lut.K], ook ghens daarheen in de uitdrukking hare en ghens her en der [126570; CG II, Lut.K] en gontswaer naar de andere kant [1281; CG I, 606]; vnnl. gins [1573; Thes.], gints [15901600; WNT].
Zie bij gene.
De Nederlandse vormen gaan terug op pgm. *jen-; de e in de positie voor nasaal plus consonant is een i geworden, zoals ook gebeurd is in twintig naast twee. De vorm ginder, ghender is te analyseren als gen- + -der, waarbij -der het suffix voortzet dat we in Gotisch jain-dre daarheen en/of jain-þro daarvandaan vinden. De Middelnederlandse vorm ghins, ghens is een bijwoord dat gevormd is uit gen- met bijwoordelijke -s, zoals bijv. ook elders en ergens. De d in ginds is misschien ontstaan als overgangsklank t tussen n en s (reeds 1281 gonts-waer) en als d geschreven onder invloed van ginder, maar al in het Middelnederlands komen ook vormen met -t- maar zonder -s of -er voor, als zn. in onder de steene ghint onder die steen daar [1285; CG II, Nat.Bl.D], als aanw. vnw. gint swert dat zwaard [14e eeuw; MNW gint], waarin gint gezien wordt als de onzijdige vorm van gene (MNW); in dialecten komen vormen als gind, gunt nog voor.
Literatuur: Schönfeld 1970, par. 40 opm. 2 en par. 78