R.Kerkhoff schreef:@Marko, dit zou inderdaad de oplossing kunnen leveren. Het hoeft gelukkig niet al te exact, dus de volumeverandering is ook te verwaarlozen.
Ik begrijp alleen niet helemaal hoe ik dit dan zal moeten berekenen. Ik raak hierbij in de war met het gedeelte H2O in de oplossing. Ik zal daar toch rekening mee moeten houden? Hoe kan ik dan achterhalen hoeveel H2O er in de oplossing zit als ik ook het Fe(III) niet weet?
We gaan uit van het volgende voorbeeld (met fictieve getallen, ik hoop dat dat het wat inzichtelijk maakt.)
De oplossing heeft een dichtheid van 1.2 (g/mL)
We zijn ervan uitgegaan dat oplossen van FeCl
2, FeCl
3 en HCl niet tot een volume-toename heeft geleid. De oplossing bestaat dan dus uit 1000 g water (beter: 980, maar met 1000 rekent wat makkelijker) en 200 g andere stoffen.
Nu bepalen we Fe
2+ en vinden 56 g/L. Dat komt overeen met 1 mol Fe
2+ en dus ook 1 mol FeCl
2 per liter (127 g/L en dus 71 g/L aan Cl
- ionen afkomstig van FeCl
2)
Ook vinden we dat het gehalte Cl
- gelijk is aan 100 g/L. Er is dus 100-71 = 29 g/L afkomstig van FeCl
3 en HCl
Het totale gehalte FeCl
3 en HCl is 200-127 = 73 g/L. Hiervan wordt 29 g/L geleverd door de Cl
- ionen en 73-29 = 44 g dus door Fe
3+ (molmassa: 56) en H
+ (molmassa: 1)
Je kunt dus zeggen: 56 * n
FeCl3+ 1 * n
HCl = 44
Hierbij staat
n voor de hoeveelheid in mol
Verder weet je dat 3 * n
FeCl3+ 1 * n
HCl = 29/35.5
(omdat iedere mol Fe
3+ overeenkomt met 3 mol Cl
- en iedere mol H
+ met 1 mol Cl
-)
Dit zijn 2 vergelijkingen met 2 onbekenden. En dat is op te lossen.
Door de tweede vergelijking van de eerste af te trekken staat er
53 * n
FeCl3= 44-29/35.5
En zo kun je uitrekenen wat n
FeCl3is. Daarna kun je ook uitrekenen van n
HClis.
Dit dus onder de aanname dat er door het oplossen van de stoffen geen volumetoename is, en dat er geen andere