Stel we bezien de bekende tuinslang wiens diameter de Plancklengte nadert. Deze tweedimensionale structuur ziet er net zo uit als een eendimensionale lijn. We hebben de tweedimensionale ruimte in een driedimensionale ruimte opgerold om tot die structuur te komen. Stel nu dat een deeltje een cirkeltje op de cilinder is (met straal 1/2 maal de Plancklengte).
We kunnen ook een driedimensionale ruimte in een vierdimensionale ruimte ``oprollen`` om zo tot een tweedimensionale (die dus eigenlijk driedimensionaal is, maar net als in het geval van de tuinslang een dimensie lager lijkt) ruimte te komen waarin deeltjes dan bolschilletjes worden, weer met een straal van 1/2 maal de Plancklengte.
Om tot onze driedimensionale ruimte te komen kun je een vierdimensionale ruimte oprollen in een vijfdimensionale ruimte, die dan driedimensionaal lijkt. Een deeltje wordt dan een driedimensionaal bolschilletje met weer dezelfde straal (hoewel ik van de laatste twee stralen, die van de bolschilletje niet helemaal zeker ben).
Een niet puntvormig deeltje lost veel problemen op, zoals bijvoorbeeld de oneindige zelf-energie van een elektron, of een singulariteit in een zwart gat (die is er dan niet).
Bovendien kunnen deeltjes in elkaar zitten, zoals cirkeltjes op de tuinslang tegen elkaar kaar aan kunnen zitten, zodat vele deeltjes dan in een bolschilletje passen: de bolschilletjes kunnen net als de cirkeltjes op de tuinslang samen vallen.
Bovendien is de massa niet in een punt geconcentreerd, hetgeen duidelijk een voordeel is.
Naar analogie met de tuinslang met de minimum straal, waar je de cirkeltjes zou kunnen zien als bestaande bestaande uit een of meer soorten ladingen, zou hetzelfde kunnen gelden voor de kleine vierdimensionale bolschilletjes.
Natuurlijk roept dit model weer nieuwe vragen op zoals de vraag hoe de ladingen op een bolschilletje op elkaar blijven. En je maakt de aanname dat er een hoger-dimensionale ruimte bestaat.