iamcj8
Artikelen: 0
Berichten: 6
Lid geworden op: zo 08 nov 2015, 11:51

Re: Vraag over de stelling van Bell

317070 schreef: Honestly, ik heb geen idee waar je het over hebt. Ik heb het net nog eens nagekeken en voor zo ver ik kan zien heb ik nooit het woord 'causaliteit' in de mond genomen. 
 
Wat ik bedoel te zeggen is het volgende:
 
Wikipedia:

Code: Selecteer alles

Volgens de kwantummechanica kunnen twee experimenten die tot in alle details dezelfde opzet hebben 
toch verschillende uitkomsten geven. Een voorbeeld is het sturen van een verticaalgepolariseerd 
lichtdeeltje door een polarisatiefilter dat een hoek van 45 graden met de verticaal maakt. 
Als we dit experiment uitvoeren zal in 50% van de gevallen blijken dat het lichtdeeltje wordt 
doorgelaten, terwijl in de overige 50% van de gevallen het lichtdeeltje wordt geabsorbeerd. 
Volgens de kwantummechanica is het niet mogelijk te voorspellen wat het lot van een individueel 
lichtdeeltje zal zijn, omdat alle lichtdeeltjes voor ze het filter bereiken volstrekt identiek zijn.
Ik denk dat die willekeur niet bestaat, ook al vind "iedereen" dat dit is aangetoond met de laatste experimenten in Delft. Deeltjes\golven zijn altijd in beweging, ook al zijn ze identiek. Een (trillings)beweging houdt in dat een deeltje zich in 50% van de tijd in staat R begeeft en in 50% van de tijd in staat S. Laten we als voorbeeld een golfbeweging pakken, die bevindt zich 50% van de tijd onder de gemiddelde amplitude en 50% van de tijd boven de gemiddelde amplitude.
 
Een onbekende staat R of S bepaald in bovenstaande tekst of het deeltje wordt geabsorbeerd of doorgelaten. Het is dus geen willekeur, maar puur in welke staat bevindt het deeltje zich op het moment dat het een detector of filter raakt.
 
Als deeltjes verstrengeld zijn, zijn ze naar mijn mening in fase. Dat wordt bij de geboorte bepaald, zie mijn eerdere punt 4.
 
Nu gaan we voor het gemak even naar een experiment vergelijkbaar met de minicursus.
 
Samengevat: Meetdoos A en B in dezelfde stand geeft 100% van de tijd hetzelfde resultaten ++ of --
                      Meetdoos A en B in een verschillende stand, 25% van de tijd dezelfde resultaten, waar 33% verwacht zou worden.
 
Ik bijschrijf nu het volgende alternatieve volledig gedetermineerde denkbeeldige experiment als verklaring van de resultaten hierboven:
 
Stelling: in 50% van de gevallen gaat de verstrengeling verloren net voor de meting. In 50% van de gevallen gaat de verstrengeling verloren na de meting/detectie.
 
1. We meten met meetdoos A en B voor dit voorbeeld even de eigenschap "spon" die positief of negatief kan zijn.
2. Bij verstrengeling komen deeltje alfa en beta in fase. In dit geval als alfa in staat R is, dan is beta ook staat R. Is alfa in staat S, dan is beta ook in staat S. De "spon" die we gaan meten is ook voor beide gelijk, hetzij voor beide negatief of positief. Die staat R/S is een "verborgen" variabele om het zo maar te zeggen. De "spon" is op een zelfde manier in fase en wordt gemeten.
 
3. Als meetdoos 1 en 2 in dezelfde stand staan, zijn de staten R\S gelijk, dus is de interactie gelijk en dan is ook deel 2  de "spon" is gelijk en dus is de reactie gelijk. We meten altijd hetzelfde resultaat. ++ of --.
 
Er wordt voldaan observatie 2 en observatie 1, 2  en 3 van de minicursus. (Observatie 1 kan weer door een andere verborgen variabele veroorzaakt worden.)
 
Dan gaan we nu naar observatie 4: 25% van de tijd gelijke "spon", 75% van de tijd tegengestelde "spon".
 
4. Meetdoos 1 en 2 staat nu in een verschillende stand, welke stand maakt mij niet uit, het hoekverschil is wel constant. Omdat de meetdozen in een verschillende stand staan, verschilt de interactie van alfa en beta met de fysieke wereld. Wat ook geldt is, het principe dat het hoekverschil bepaald dat theoretisch in alle gevallen de "spon" tegengesteld wordt, onder voorwaarde dat verstrengeling bij het raken van de meetdoos behouden blijft. Dus in 100% van de gevallen is de "spon" tegengesteld. Maar... 
 
I. 25% van de paren heeft voor het raken van de meetdozen "spon" negatief met alfa en beta in staat S.
II. 25% van de paren heeft voor het raken van de meetdozen "spon" positief met alfa en beta in staat R.
III. 25% van de paren heeft voor het raken van de detectoren "spon" negatief met alfa en beta in staat R.
IV. 25% van de paren heeft voor het raken van de detectoren "spon" positief met alfa en beta in staat S.
 
50% van de paren bevindt zich in staat R, blijft dat ook en de "spon" is dan ook altijd tegengesteld conform het eerder gestelde. Staat R is ongevoelig voor het hoekverschil.
50% van de paren bevindt zich echter in staat S welke wel gevoelig is voor het hoekverschil, het raken van de meetdozen in staat S in verschillende standen zorgt er voor dat de deeltjes uit fase raken. Op het moment van meting zijn dit de mogelijkheden:
 
spon:
++ of --
+- of -+
 
Dus:
25%, resultaat -+
25%, resultaat +-
25%, resultaat +- of -+
25/%, resultaat ++ of --
 
En zo kom ik in een volledig gedetermineerde denkwereld tot het resultaat van het experiment van de minicursus met het introduceren van een verborgen variabele.
 
Samengevat, in 50% van de gevallen gaat de verstrengeling verloren net voor de meting. In 50% van de gevallen gaat de verstrengeling verloren na de meting.
Gebruikersavatar
die hanze
Artikelen: 0
Berichten: 897
Lid geworden op: wo 19 aug 2009, 00:19

Re: Vraag over de stelling van Bell

Ik heb je post nog niet volledig doorgenomen maar deeltjes in fase zijn niet perse verstrengeld. geluid kan ook in phase zijn maar het heeft niets met verstrengeling te maken. Ik heb mijn antwoord in de nanocursus van 317070 gezet.
Ik vindt zijn uitleg van experiment wel goed (neem dat eens goed door) de 3 dozen kunnen 3 vragen stellen en de deeltjes hebben 2 mogelijke antwoorden, ik zie niet hoe jij aan al je getallen komt, wat zijn de vragen die je stelt aan de deeltjes? wat kunnen ze antwoorden?

Terug naar “Kwantummechanica en vastestoffysica”