Beste allen,
voor mijn thesis ga ik de scheurvorming onderzoeken van matrijzen voor de glasvormindustrie. Ik doe specifiek onderzoek op matrijzen voor Jägermeister flessen.
Een matrijs heeft volgende samenstelling:
64,5% Cu
15,8% Ni
9,8% Al
8,5% Zn
1% Si
0,4% overige (Pb, Cr, Mn en Fe)
De microstructuur, de samenstelling van de fasen en de voortplanting van de scheur in de matrijs vinden jullie in de bijlage.
Verder weet ik dat de beta-fase (zwarte fase met witte streepjes) een hardheid heeft van 288 HV0,2 en bros is terwijl de alfa-fase (witte fase met zwarte puntjes) slechts een hardheid heeft van 144 HV0,2.
Men kan zien op de foto's dat de scheur verloopt langs de korrelgrenzen. Mijn vraag aan jullie is; waarom?
Ik heb een paar redeneringen maar weet niet dat deze zinvol zijn.
1)
Ik heb gemeten dat het percentage Pb (lood) aan de korrelgrenzen 0,16% terwijl in het midden van de fasen lood slechts een percentage heeft van 0,06% . Verder weet ik dat de matrijzen aan een temperatuur van 450 °C onderhevig is terwijl lood een smelttemperatuur heeft van 330°C. Hierdoor zal het lood vloeibaar worden. Door het vloeibaar worden vormt dit de zwakste schakel in materiaal en zorgt dit voor de scheurvorming.
2)
Uit de samenstelling-analyse van de fasen (zie bijlage) kunnen we concluderen dat de beta-fase (zwarte fase) rijk is aan Ni, Al en Si. Ik geloof dat er Ni2Si-verbindingen ontstaan. In de literatuur wordt deze verbinding beschreven als een harde en brosse verbinding die men moet vermijden. Het hoge Al percentage verwijst (volgens mij) naar een gamma2 fase (zie koper-aluminium toestanddiagram) die in de literatuur eveneens wordt beschreven als een harde en brosse verbinding die men moet vermijden.
Wat zijn jullie gedachten hierover? Of zijn er andere mogelijkheden?
Alvast bedankt