In het eindexamen natuurkunde VWO van dit jaar (2017, tijdvak 1) stond een opgave over een vliegtuig dat eerst horizontaal vliegt met constante snelheid en daarna - als enige verandering door de piloot - naar één kant gaat 'overhellen'. Bedoeld wordt, dat het horizontale vlak van het vliegtuig een hoek maakt met de horizon (de zg 'bank angle'). In de opgave helt het vliegtuig met de wijzers van de klok mee. De opgave stelt dat er vervolgens twee dingen met het vliegtuig gebeuren: (1) het maakt een bocht en (2) het verliest hoogte. In vraag 7 moet de kandidaat beide verschijnselen uitleggen.
Volgens mij is de informatie in deze opgave onjuist. Als een piloot een dergelijke manoeuvre uitvoert, dwz waarbij vanuit een rechtdoor-vlucht als enige (!) wijziging de 'bank angle' van nul naar X graden vergroot wordt (dmv de ailerons), wordt er geen bocht gemaakt, maar zal het vliegtuig met een ongewijzigde kompasstand ('heading') naar rechts afglijden (als van een zeephelling). De neus blijft dan dus steeds in dezelfde richting wijzen. Tevens verliest het vliegtuig hoogte.
Voor het maken van een bocht is volgens mij meer nodig, niet alleen gebruik van de ailerons zoals in de eindexamenopgave, maar ook van het staartroer, die de heading laat veranderen en een echte bocht mogelijk maakt. Als de piloot in de bocht geen hoogte wil verliezen, zal hij (of zij) het vliegtuig ook een beetje moeten 'optrekken' (stuurknuppel iets naar zich toe moeten halen).
Ik ben geen piloot, maar wel erg benieuwd of de betreffende eindexamenopgave inderdaad onjuist is.
Ter verduidelijking in de bijlage het plaatje dat bij de opgave hoort.