OK, dan zelfde redenering tot
\(Z^3-3Z^2+5/2Z-1=0\)
Er moet dus een oplossing
\((z^2=)Z=\frac{\sqrt{2}}{2}(cos\phi+i\sin\phi)\)
zijn.
Vul dit in in de vergelijking, en pas vervolgens de formule van de Moivre toe
(dus
\((cos\phi+i\sin\phi)^n=\cos n\phi+i\sin n\phi\)
)
Je krijgt:
\(\frac{\sqrt{2}}{4}(\cos 3\phi+i\sin 3\phi)-\frac{3}{2}(\cos 2\phi+i\sin 2\phi)+\frac{5\sqrt{2}}{4}(\cos\phi+i\sin\phi)-1=0\)
Dan moeten de reële en imaginaire delen ook beide nul zijn. Bekijk het imaginaire deel:
\(\frac{\sqrt{2}}{4}\sin3\phi-3/2\sin2\phi+\frac{5\sqrt{2}}{4}\sin\phi=0\)
Pas nu verdubbelings- en verdrievoudigingsformules toe:
\(\frac{\sqrt{2}}{4}(3\sin\phi-4\sin^3\phi)-3\sin\phi\cos\phi+\frac{5\sqrt{2}}{4}\sin\phi=0\)
Zonder factor sin af, en gebruik de grondformule om te komen tot:
\(\sin\phi(\sqrt{2}\cos^2\phi-3\cos\phi+\sqrt{2})=0\)
De eerste factor kan niet nul worden (immers +/-sqrt(2)/2 is geen oplossing)
De tweede factor geeft een vierkantsvergelijking moet oplossing wortel 2 (kan niet voor cos) en vkw(2)/2.
Dan is
\(\phi=\pm \frac{\pi}{4}\)
Deze oplossing voldoet ook aan de vergelijking van de reële delen
Je kent dus nu 2 (niet-reële) oplossingen van de 3 (nl.
\(\frac{\sqrt{2}}{2}(cos(\pm\frac{\pi}{4})+i\sin(\pm\frac{\pi}{4}))=\frac{1\pm i}{2}\)
), de derde (reële) volgt direct door ontbinding.
Nu nog de vierkantswortels bepalen.