Ja, daar gaat het nu juist wel om.
In fig. 16 wordt de breedte van het buigingspatroon (patroon 1 spleet) bepaald door de breedte van de spleet.
De afstand tussen de interferentiemaxima (bijvoorbeeld in het plaatje van 7 spleten) wordt bepaald door de afstand tussen de spleten.
In fig. 16 is de verhouding spleetafstand/spleetbreedte 3, daarom valt het derde interferentiemaximum precies samen met het eerste buigingsminimum.
Het resultaat is een patroon van 5 maxima in het centrum.
Bij het verondersteld patroon bij gebruik van ijzer teken je een patroon met 7 maxima in het centrum. Dat krijg je bij een verhouding spleetafstand/spleetbreedte 4.
Ongeacht het materiaal.