Een getallenvoorbeeld:
Stel, het aantal stemmen is 1 miljoen.
Stel dat de grens voor automatisch hertellen ligt bij een voorsprong van één van de partijen van minder dan 0,5%, hier 5000 stemmen.
Stel, het aantal fouten is 1 op 100 (dat lijkt mij tamelijk hoog, maar het moet minstens 1 op 400 zijn om sowieso aan 0,5% verschil te kunnen komen).
Dat zijn 10000 fout getelde stemmen.
Stel, de verdeling van de fouten is enigszins scheef, bijvoorbeeld door een slecht ontworpen stembiljet. pA=0,45, de fractie van fout getelde stembiljetten voor partij A.
Gemiddeld gaan 4500 stemmen ten onrechte naar partij B, 5500 ten onrechte naar partij A.
Dit is een binomiale verdeling, n=10000, gemiddelde=4500, standaardafwijking √(n.pA.pB)=49,7
Tenslotte, stel beide partijen kregen (zonder fouten) exact evenveel stemmen, ieder 500000.
Wat is de kans dat er door toevallige fouten een verschil van 0,5% ontstaat.
Het verschil moet dan minstens 5000 stemmen zijn, de ene partij 2500 minder, de andere 2500 meer.
Grenzen zijn dan 2500 foutgetelde stemmen van partij A of 7500 foutgetelde stemmen van partij A.
We kunnen de binomiaalverdeling hier benaderen met een normale verdeling. De grenzen zijn dan z1=(2500-4500)/49,7=-40,2 en z2=(7500-4500)/49,7=60,4.
Dat levert extreem kleine overschrijdingskansen, praktisch gelijk aan nul.