Aan de top van de ketting komt er in de stationaire situatie (v=constant) in een tijdje dt een stukje v.dt aan ketting met snelheid +v aan en vertrekt er in het zelfde tijdje dt weer een stukje v.dt aan ketting met snelheid -v. Op de top van de ketting moet er dus een kracht
\( F_{top} \) werken waarvoor geldt:
\(\)
\( F_{top} = \frac{\mathrm{d} p}{\mathrm{d} t} \)
\(\)
\( F_{top} = \frac{ (\lambda \cdot v \mathrm{d} t) \cdot (-v) \,\, - \,\, (\lambda \cdot v \mathrm{d} t) \cdot (+v) }{\mathrm{d} t} \)
\(\)
\( F_{top} = - \lambda \, v^2 \,\, - \,\, \lambda \, v^2 \)
\(\)
\( F_{top} = - 2 \, \lambda \, v^2 \,\,\,\,\,\,\,\, (3) \)
\(\)
Wanneer we nu de verdere invloed en precieze vorm van het boogje aan de top negeren dan moet
\( F_{top} \) worden opgebracht door de neerwaartse trekkrachten
\( S_{top} \) in de ketting aan weerszijden van de top. Dus vinden we:
\(\)
\( -2 S_{top} = F_{top} \)
\(\)
\( -2 S_{top} = - 2 \, \lambda \, v^2 \)
\(\)
\( S_{top} = \lambda \, v^2 \,\,\,\,\,\,\,\,\, (4) \)