Zoals al eerder vermeld, kent het Nederlands een bepaalde volgorde in de zin. De gebruikelijke woordvolgorde in een Nederlandse zin is: onderwerp + persoonsvorm + rest van de zin. Je hoeft niet altijd met het onderwerp te beginnen. Soms begin je met het werkwoord of met een ander deel van de zin. Het hangt ervan af welk deel van de zin je nadruk wilt geven. Regel is wel dat je niets tussen het onderwerp en de persoonsvorm zet. Als er een tijdsbepaling en een plaatsbepaling zijn, komt de tijdsbepaling als eerste.
Dan kun je ook een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp in een zin gebruiken, waarbij in de regel het meewerkend voorwerp staat voor het lijdend voorwerp. Het meewerkend voorwerp wordt ook wel 'indirect object' genoemd; vaak staat er 'aan' of 'voor' bij en als dat niet zo is, dan kun je dat ervoor denken. Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom 'direct object'. Uiteraard zijn er uitzonderingen op de regel. Lees over de regel en uitzonderingen
hier.
Daardoor is:
- Ik stuur [aan] mijn moeder een brief - goed, meewerkend voorwerp (mijn moeder) voor lijdend voorwerp (een brief)
- Ik stuur mijn moeder een brief op - goed (het werkwoord is hier opsturen dat is vervoegd). Zie ook
hier
- Ik stuur mijn moeder een brief toe - goed om dezelfde reden
- Ik verstuur mijn moeder een brief - onjuist; een juiste zin zou zijn 'ik verstuur een brief aan mijn moeder'; dit is een uitzondering op de regel, er bestaat bijvoorbeeld een liedje van André Hazes dat begint met 'ik heb hier een brief voor mijn moeder'.
- Ik zend mijn moeder een brief - goed
- Ik verzend mijn moeder een brief - onjuist; juist is 'ik verzend een brief aan mijn moeder', zie boven.
Contra principia negantem disputari non potest.