Dag,
Ik heb twee vragen, die in de kern raken aan hetzelfde, namelijk de chemische rol van halogeengroepen in biomoleculen. Ik hoop dat iemand met een meer fundamenteel-scheikundige achtergrond hier zijn/haar licht over wil laten schijnen.
1. De schildklier is het enige orgaan in het menselijk lichaam dat jodium gebruikt. Schildklierhormonen (gejodeerde tyrosinederivaten) komen in twee relevante fracties voor in het lichaam, namelijk T3 (drie jodinegroepen; biologisch actief) en T4 (vier jodinegroepen, biologisch veel minder actief en in de perifere weefsels door dejodinases omgevormd in T3). Hoewel iedereen weet dát jodium nodig is voor schildklierhormoonvorming, lijkt niemand te weten waarom precies. Wat is nu de scheikundige rol van die jodinegroepen en waarom jodine en niet een ander halogeen, zoals fluor of chloor? Beïnvloedt de relatief lagere elektronegativiteit van jodine de hormoon-receptor-interactie op een gunstige manier? En blijkbaar komt het vrij nauw met het aantal jodinegroepen, want de biologische activiteit van zowel T2 (metaboliet) als T4 is duidelijk lager dan die van T3.
2. Verschillende synthetische glucocorticosteroïden zijn gehalogeneerd op C9 (o.a. fluoride op C9 in dexamethason en betamethason). Al deze gehalogeneerde steroïden lijken potenter en lijken een langere halfwaardetijd te hebben dan ongehalogeneerde steroïden. Wat is de rol van deze halogeengroep t.a.v. receptoraffiniteit/potentie, maar ook (blijkbaar) plasmahalfwaardetijd (minder gunstig substraat voor afbrekende enzymen?)
Enige toelichting is zeer welkom!
H. gr.