Hi, ik ben geen scholier, maar iemand vroeg me hulp hiermee. Persoonlijk vind ik dit soort vragen dikwijls dubbelzinnig, vandaar wil ik s vragen of ik 1 of andere regel mis.
Fien onderzoekt voor het vak media wie de krant op papier leest en wie
digitaal (iedereen leest de krant).
Ze noteert dat 13 personen de krant op papier lezen en 27 personen
digitaal. Acht personen geven aan zowel de krant digitaal als op papier te
lezen.
De vraag is hier hoeveel personen ondervraagd werden. Volgens mij kan dit op 2 manieren geinterpreteerd worden.
a. ik maak een venndiagram waarbij ik in de doorsnede 8 zet, in de P(apier)verzameling 13 en in de D(igitaal)verzameling 27. (uitgaande dat iemand die alleen op papier leest, dat ook zo aangeeft en zich niet rekent bij de papier/digitaal groep.
Ik kom dan op 13+8+27=48 ondervraagden.
b. ik zet 8 in de doorsnede, en ga ervan uit dat die 8 al ingerekend zijn in 'papier' en in 'digitaal' dus ik zet in de P verzameling nog 5 mensen, en in de D-verzameling nog 19 (8+5=13 en 8+19=27)
Dan kom ik op een totaal van 5+8+19 ondervraagden.
Ik vind verder oefeningen waarbij redering a dan weer niet kan, en andere oefeningen waarbij redenering b dan weer niet kan. In bovenstaand voorbeeld kunnen ze allebei volgens mij.
Maar wat is nu de juiste aanpak hier?