Als je kijkt naar de twee typen sterke bindingen (intramoleculair) dan wordt gesteld dat het afhangt van de omgeving of de ionische binding of de covalente binding sterker is, zoals gedefinieerd door de hoeveelheid energie die nodig is om de binding te verbreken (in waterige oplossing is bijvoorbeeld de covalente binding sterker; in vacuüm juist de ionische binding); klopt dat? En hoe kan dit beredeneerd worden? Ik neem aan dat een waterige oplossing de via waterstofbruggen de ionische binding ontwricht?
Volgens mij gaat het hier over 2 verschillende dingen door elkaar. Elektrostatische interacties tussen ionen zijn afhankelijk van de (relatieve permittiviteit van de) omgeving. Maar kijk ik sec naar de ionbinding tussen bijvoorbeeld Na+ en Cl-, dan is de omgeving de rest van het zoutkristal, en de energie om die binding te breken staat los van wat je er verder mee doet.
Bij oplossen in water vorm je (in tegenstelling tot bij vacuum) nieuwe bindingen, en daarmee is de reactie-enthalpie anders (minder endotherm), maar het breken van de oorspronkelijke binding blijft gelijk. Die nieuwe bindingen kunnen inderdaad waterstofbruggen zijn (met anionen) maar ook "gewone" ion-dipoolinteracties of elektrostatische interactie tussen kationen en het O-atoom.
Er is verder weinig algemeens te zeggen over de sterkte van covalente en van ionbindingen. Keukenzout smelt bij 800 °C, daar ben je dus al ionbindingen aan het breken, terwijl bij die temperaturen watermoleculen nog geheel intact zijn. Dus wat is sterker?
Dank voor de nuance. De vraag volgt uit een MCAT-test, waar de vraag was welke van deze twee bindingstypen sterker is (in algemene zin, neem ik aan?). Ik kreeg al beetje de indruk dat het een beetje appels met peren vergelijken was, aangezien nergens een eenduidig antwoord of heldere redenering terug te vinden was.
Dank!