\((\lambda^2+1)^2=0\Leftrightarrow((\lambda-i)(\lambda+i))^2=0\Leftrightarrow(\lambda-i)(\lambda-i)(\lambda+i)(\lambda+i)=0\)
De vierdegraadsvergelijking heeft 4 oplossingen, maar slechts 2 verschillende, die elk 'multipliciteit 2' hebben.
Het worteltekensymbool kan je beter niet gebruiken, anders krijg van die redeneringen die er goed uitzien, maar fout zijn, zoals jouw 'bewijs' dat 1=-1.
Een positief reëel getal heeft 2 reële vierkantswortels, een positieve en een negatieve. De positieve vierkantswortel stellen we voor door een wortelteken √ (en wordt doorgaans 'de' vierkantswortel genoemd, wat verwarrend is), de negatieve vierkantswortel noteren we met -√.
Het probleem met complexe getallen is dat we dat niet meer kunnen doen. Elke complex getal heeft weliswaar 2 vierkantswortels, maar je kan niet spreken van een positieve of negatieve vierkantswortel, simpelweg omdat het begrip positief en negatief geen steek houdt bij complexe getallen (technisch gezegd: de complexe getallen vormen geen geordend veld). Dus als je schrijft "√-1", welke van de twee vierkantswortels bedoel je dan, i of -i? Vandaar de de eigenschap √(AB)=√A√B ook niet goed geformuleerd is: het is niet ondubbelzinnig duidelijk welke van de 2 vierkantswortels er telkens bedoeld wordt.