Een
integraal stelt in de eerste plaats een oppervlakte voor,
\(\int_a^b f(x) , \mbox{d} x \)
Dit is de oppervlakte begrensd tussen f(x) en de x-as, in het interval [a,b]. Je krijgt dus een
getal.
Een
primitieve van f(x) is een functie F(x) zodat de afgeleide van F(x) gelijk is aan f(x).
Als je zo'n F(x) hebt, voldoet dus ook elke F(x)+c, met c de bekende 'integratieconstante'.
De twee begrippen zijn met elkaar verbonden via de hoofdstelling van de integraalrekening:
\(\int_a^b f(x) , \mbox{d} x = F(b)-F(a)\)
Mogelijke verwarring zit in het feit dat we de primitieve van f(x) ook noteren als een
onbepaalde integraal:
\(\int f(x) , \mbox{d} x \)