\(a=\frac{\sum F}{m}\)
ofwel
\(a=\frac{mg-c_{1}Av^2}{m}\)
ofwel
\(a=g-c_{1} \frac{A}{m}v^2\)
a=versnelling
g=zwaartekrachtversnelling
v=snelheid
c=constante
m=massa
A=frontaal oppervlak
2 ballen in 3 verschillende situaties. Je zult zien dat het puur gaat om de verhouding tussen wrijving en massa, ofwel
\(\frac{A}{m}\)
(zie het laatste deel van de formule). De drie situaties:
1. gelijke grootte, verschillende massa
Bij de bal met de grote massa is m groter (vul in), dus de versnelling a groter-->zware bal is sneller op de grond.
2. verschillende grootte, gelijke massa
Bij de kleine bal is A kleiner (vul in), dus de versnelling a groter-->kleine bal is sneller op de grond.
3. gelijke dichtheid, verschillende grootte
Schrijf A als
\(c_{2}r^2\)
Schrijf m als
\(c_{3}r^3\)
Dan blijft over:
\(a=g- C \frac{1}{r}v^2\)
De grote bal heeft een grotere straal dus een grotere versnelling-->grote bal is sneller op de grond.
Altijd al afgevraagd waarom de zwaardere wielrenners in het voordeel zijn in de afdaling? Daarom dus.
Sorry voor de formules (sommige mensen houden er niet van), maar dat vind ik het handigst.