Nadat de man in voorlopige hechtenis was genomen en daarna weer wilde gaan werken, wilden zijn collega's niet meer met hem samenwerken. Door de kantonrechter is 2 maanden later het arbeidscontract ontbonden. Hierop heeft hij een WW-uitkering aangevraagd. De Uwv heeft besloten de uitkering blijvend geheel te weigeren op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. Die stelt dat De werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft doordat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Hiertegen heeft de man bezwaar aangetekend. De rechtbank te Breda heeft dit bezwaar echter ongegrond verklaard. Hierop is de man in hoger beroep gegaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de uitkering terecht is geweigerd, maar op verkeerde gronden:
Als gevolg hiervan beslist de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak te vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand te houden. De Uwv betaalt de kosten van de rechtsgang, maar de man heeft geen recht op een WW-uitkering.Centrale Raad van Beroep schreef:Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
Artikel 27, eerste lid, van de WW bepaalt dat, indien de werknemer de verplichting op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, niet is nagekomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering blijvend geheel weigert, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.
Lees de complete uitspraak op Rechtspraak.nl