Is in een bloedstollend avontuur bloedstollend een tegenwoordig deelwoord of een bijvoeglijk naamwoord?
En hoezo?
Ook iets voor Klintersaas.
Moderator: Rhiannon
Waar heb ik dat gesuggereerd? Ik schreef toch bijvoeglijk naamwoord?Ik vermoed dat je je versproken hebt toen je suggereerde dat "smeltende" hier een bijwoord kan zijn, want dat is absoluut uitgesloten.
Is een bijzin bestaande uit één woord niet automatisch ook een bijwoord?Het antwoord op de vraag is overigens negatief, maar waarschijnlijk om een andere reden dan verwacht. "Zwaaiend" is hier namelijk een beknopte bijzin.
Zwaaiend fungeert hier als bepaling bij het (werkwoordelijk) gezegde "keken" en noemt een nadere bijzonderheid van de werking "kijken": het kijken werd op een speciale manier uitgevoerd, namelijk zwaaiend.Een bijwoord (of: adverbium) is een woord dat een nadere bijzonderheid van een werking, toestand of eigenschap noemt en fungeert als bepaling bij een gezegde (1), een bijvoeglijk naamwoord (2), of een ander bijwoord (3):
Kleine correctie: in Zwaaiend keken wij onze buren na. is Zwaaiend geen bijwoordelijke bepaling, maar een bepaling van gesteldheid (de zogeheten "predicatieve toevoeging"). In die functie wordt Zwaaiend nog wel degelijk als een bijvoeglijk naamwoord benoemd.Zwaaiend keken wij onze buren na. Zwaaiend is een tegenwoordig deelwoord, maar het is bijwoordelijk gebruikt. Kun je het nu tevens een bijwoord noemen?
In zekere zin beide, want het is een geadjectiveerd (functie) tegenwoordig deelwoord (vorm). Van: het bloed stolde in zijn aderen bij het zien van het gevaar. O.i.d.thermo1945 schreef:Is in een bloedstollend avontuur bloedstollend een tegenwoordig deelwoord of een bijvoeglijk naamwoord?
En hoezo?
Ook iets voor Klintersaas.
Toch niet, want een tegenwoordig deelwoord is een vormcategorie van een werkwoord en "bloedstollen" is geen werkwoord.In zekere zin beide, want het is een geadjectiveerd (functie) tegenwoordig deelwoord (vorm).
Daaruit mag je afleiden dat Schönfeld vindt dat bij zee-varend het tegenwoordig deelwoord varend eerst als adjectief beschouwd wordt, en dan pas de woordvorming aangaat die het uiteindelijke resultaat oplevert.Ook van vormingen met een participium praesens als tweede lid vindt men resten in 't mnl., b.v. gode-schouwende, hert-snident. In de jongere taal neemt hun aantal toe; meest zijn ze direct uit samengestelde w.w. gevormd (b.v. belang-stellend, deel-nemend), zelden in ander verband (b.v. zee-varend).