De rede heeft zijn plaats in het empirisme
Erg gevaarlijke uitspraak... Rationalisme en empirisme zijn allereerst gescheiden, pas met Kant en Hegel is het verband tussen beide kennisbronnen inzichtelijk gemaakt. Voor de 18e eeuw was in de moderne filosofie een strikte scheiding tussen rationalisme en empirisme. De kracht van het empirisme werd pas in de 15e eeuw ontdekt en erkend, toen men stelde dat de mens de maat van alles is en niet een werktuig van God. Al het denken van voor die tijd was rationalisme, dat met de Renaissance tot een halt werd geroepen. Dit geeft tevens weer dat in religieuze sferen deze strikte scheiding nog steeds algemeen is geaccepteerd. Overbodig te zeggen dat men hier het rationalisme aanhangt.
Natuurlijk is in klassieke werken het belang van de zintuigen uitvoerig besproken, maar altijd in combinatie met een Godsidee(Telos). Moderne wetenschappers, zoals Da vinci, Spinoza, Descarte hebben daar een eind aan gemaakt en de waarneming meer waarde gegeven, maar in de kern waren het nog echte rationalisten: Lees Descarte's ik denk dus ik ben. Het is niet vreemd dat juist juist nu het rationalisme opleefde. Door belangrijke wiskundige waren allerlei belangrijke wiskundige ontdekkingen gedaan en ook de ontdekking van de natuurwetten door Newton was voor veel mensen geen aanleiding kracht te verlenden aan het empirisme. De warrige mens, was er juist de aanleiding voor alles te systematiseren en te rationaliseren. Daartoe heeft oa de boekdrukkunst en de systematisering van de encyclopedie bijgedragen. Pas eind 17 eeuw komt daar een eind aan:
Locke kende het rationalisme goed maar vond dat de rede alleen te beperkt was om als fundament voor kennis te dienen. Daartoe was ook de ervaring en de reflectie daarop nodig: ervaringskennis zoals die opgedaan werd door lieden als Robert Boyle, Thomas Sydenham, Christiaan Huygens en Isaac Newton. In zijn tijd werd er geloof gehecht aan het bestaan van aangeboren kennis ("innate knowledge"), een opvatting die door Locke werd verworpen.
Ieder mens wordt volgens Locke geboren als een "Tabula rasa", ofwel een onbeschreven blad. Een mens begint met een leeg 'verstand' en het hoofd wordt door ervaringen en indrukken gevuld. Locke claimt dus dat de bron van alle kennis in de ervaring en de daaropvolgende reflectie ligt omdat deze twee de geest voorzien van het basismateriaal voor de kennis, de zogenaamde ideeën (ideas). Ideeën zijn niet zelf de daadwerkelijke fysieke objecten of dingen, maar ze representeren ze als het ware in de geest. Sommige ideeën vertegenwoordigen in de geest iets dat direct overeenkomt met dat wat ze vertegenwoordigen dat zijn de ideeën over de primaire kwaliteiten van objecten (grootte, uitgebreidheid, rust, aantal); andere ideeën hebben geen overeenkomsten met datgene waardoor ze veroorzaakt worden dat zijn de ideeën over de secundaire kwaliteiten (smaak, kleur, temperatuur); deze laatste ideeën zouden alleen in het bewustzijn bestaan. Deze primaire en secundaire eigenschappen van objecten vormen samen de enkelvoudige ideeën. Locke definieert enkelvoudige ideeën als kennis die ontstaat door het waarnemen van 1 enkel zintuig (bv: de kleur geel). Het zijn de eenvoudigste bouwstenen van ons denken. Daarnaast onderscheidt Locke de samengestelde ideeën: deze worden gevormd doordat het verstand de enkelvoudige ideeën gaat combineren. Onder de samengestelde ideeën verstaat Locke oa:
1.Modi: ruimte, duur, ... 2.Substanties: appel, lichamen,... 3.Relaties: groter dan, kleiner dan, ten noorde van, ... 4.Abstracties: dankbaarheid Toepassing: Appel is bijvoorbeeld een verzamelnaam van "rood, rond, zoet" = enkelvoudige ideeën.
Het idee van de primaire en secundaire kwaliteiten werd later door George Berkeley aangevallen. Volgens hem konden primaire kwaliteiten alleen gekend zijn als we eerst de secundaire kwaliteiten bestuderen, dus primaire kwaliteiten bestaan ook alleen maar in de geest.
Vanuit dit tabula rasa en de kritiek op de primaire en secundaire kwaliteiten ontwikkelde zich een empirisme dat geenszins samenging met het rationalisme. Hoogtepunt is de kritiek van Hume op causale relaties welke door hem allemaal als kennistheoretisch en rationaal werden opgevat en dus verwerpelijk waren. Hier ontstaat de waargenomen willekeur van de natuur die pas door Kant begrijpelijk wordt ingepast in een formeel denksysteem.