Al voor WOII,werden er trekproeven uitgevoerd met staal,waarbij voor vloeiijzer een trekvastheid werd vastgesteld van (in huidige getallen) 333 - 421 N/mm2 (333-421 MPa) bij een rek van 1,8 - 2,3 promille .(0,18-0,23 % !)
Bouwstaal 362 - 451 N/mm2 (362-451 MPa) bij een rek van 1,8 - 2 promille (0,18-0,2%)
Blijvende rek werd gerekend tussen de 2 en 5 promille.(0,2-0,5%)
In de TGB 49 werd 210 N/mm2 vastgesteld als trekvastheid met toel.trekspanning 70% ofwel 140 N/mm2 en daarbij 210000 N/mm2 (210 GPa)als elast.modulus (E) ,ofwel het 1000-voudige als een rekenwaarde van de trekvastheid!
De trekvastheid van het huidige Fe 235 is nu bepaald op 340-470 N/mm2 en vloeigrens 225- 235 N/mm2 (ca.70% van de trekvastheid) en dat zou neerkomen op een E-modulus van minimaal 340000 N/mm2 (340 GPa);nu wordt er nog steeds uitgegaan bij doorbuigingsberekeningen van de m.i.antieke waarde van 210000 N/mm2 (210 GPa) ,(off.206010 N/mm2)ofwel 206 GPa!
Komen de doorbuigingen nu dus niet te ongunstig uit de berekeningen?
Als ik nu een doorbuiging aanneem van L:500 en die dan stel op de pijl tussen de koorde en de boog van een cirkelsegment,resulteert dat bij mij een een rek van 0,0688%,dus een heel stuk beneden de hierboven gestelde normen.
De veel gehanteerde waarde van L/300 in de bouw geeft dan een rek van 0,11466%