Maar ik stel vast dat ik er eigenlijk zelf een probleem mee heb.
Niet zozeer met het schrijven, ik kan werkwoorden (uiteraard) foutloos vormen, maar eerder over de regels die er achter zitten.
In het werkboek worden de volgende regels gebruikt om het de lln duidelijk te maken:
Die regels kan ik perfect volgen, maar dan komen we bij de oefeningen.Korte klanken staan altijd in een gesloten lettergreep. Daarom moeten wij de medeklinker in het meervoud verdubbelen.
Lange klanken staan in het meervoud in een open lettergreep; die krijgen dus 1 klinker en 1 medeklinker.
Loon - lonen
bel - bellen
Geen probleem.
Maar hoe zit het bij slot - sloten, dak - daken, dag - dagen?
Dat zijn toch korte klanken (slot), dus zouden ze volgens de regels in een gesloten lettergreep moeten staan en wordt de medeklinker dus verdubbeld. Dat is duidelijk niet het geval.
Welke, hoogstwaarschijnlijk ongelooflijk voor de hand liggende, regel interpreteer ik hier verkeerd of vergeet ik?
Ik zoek dus een manier om aan mijn leerlingen uit te leggen waarom dag dagen wordt en niet daggen.
Nu maar hopen dat ik mij hier niet ongelooflijk ga moeten schamen als het antwoord echt belachelijk eenvoudig is