Het gaat over een NaOH-oplossing, waar chloor in opgevangen wordt ("scrubber"). De reactie luidt:
2 NaOH + Cl2 --> NaOCl + NaCl + H2O
Het begint met een 5 M NaOH oplossing (in water). De temperatuur ligt tussen 25 en 30 graden. Volgens mij kan er dan NOOIT een zout vormen.
want:
NaOH: 1110 g/l
NaOCl: 293 g/l
NaCl: 359 g/l
Voor NaOCl is het oplosbaarheidsproduct dan: 293 (g/l) gedeeld door 74 (g/mol) = 4 mol/l
Ksp = [Na+][ClO-]
--> Ksp = 4*4 = 16
Omdat volgens de reactievergelijking 2 mol NaOH: 1 mol NaOCl en 1 mol NaCl maakt. En omdat NaOCl (langzaam) vervalt richting NaCl zou je, volgens mij, maximaal 2,5 M NaOCl kunnen krijgen. (als al het OH op is, en dat gebeurt nooit)
Omdat Ksp = 16, en [Na+] blijft tijdens het proces steeds 5 M --> 16/5 = 3,2 M NaOCl mag erin zitten.
Conclusie er zal NOOIT een neerslag kunnen vormen: praktijk: wel degelijk een neerslag.
Mogelijke problemen:
(1) Ik gebruik 293 g/l voor NaOCl dit is volgens wikipedia de oplosbaarheid bij 0 ^C.
(2) Er staat 'pentahydraat' bij. Betekent dit dat in opgeloste vorm ook steeds 5 H2O moleculen rondom dit ding zitten? en zo ja, tellen deze watermoleculen dan nog wel mee voor het totale aantal liters water?
(3) Op de Engelse wiki bij NaOCl staat een smeltpunt van 18 graden, op de Nederlandse 24,5 graden. Hoe dan ook, de temperatuur is hoger, wat betekent dat NaOCl een vloeistof is ? hoe moet ik me dit voorstellen, om NaOCl vloeistof in de natronloogoplossing te hebben? en zit er in NaOCl vloeistof ook een watermantel om ieder molecuul?
Het zou erg fijn zijn om te weten waar de oorzaak ligt van de neerslagvorming, want die is ongewenst...