De algemene proef misschien niet, maar toch zeker wel jouw uitvoering ervan. Ik ben voornal benieuwd naar de door jou gebruikte meetapparatuur. Ik kan me zo voorstellen dat het 'neutronenoverschot' een zeer kleine invloed heeft, waardoor je zeer nauwkeuirig dient te meten. In een standaardopzet zoals op de middelbare school is de onzekerheid in je slingertijd heel groot.De standaard slingerproef behoef ik op dit forum nauwelijks te beschrijven. Die kent iedereen die de vierde klas havo of VWO heeft gehad.
Geef de slinger minimale uitslag en meet de tijdsduur van 40 slingeringen. Dan krijg je een zeer nauwkeurige T.
De slingerlengte was steeds circa 2 m.
De lengte meet je in mm nauwkeurig. Met deze nauwkeurigheid is het gewenste resultaat meetbaar.
'zeer nauwkeurig' is een nogal kwalitatieve en subjectieve uitspraak. Als je met een stopwatch meet is dat een illusie.T is evenredig met √l.
En hoe heb je in mm nauwkeurig de lengte gemeten? Je zegt dat slingerlengte steeds "circa 2 meter" was, terwijl je op de mm nauwkeurig meet?
Ik heb zelf in mijn eerste jaar universiteit met een slinger de gravitatieversnelling gemeten. Daarbij hadden we een opstelling met een zogenaamde 'reversieslinger'. Dit is een slinger met onderling parallelle draaiassen, waarbij de trillingstijd om de twee assen gelijkgesteld is (waarin uiteraard ook een onzekerheid om de hoek komt kijken). De lengte tussen de twee assen hebben we gemeten met een meetstaaf met op millimeter nauwkeurig bekende lengte en een schroefmicrometer, waarbij gecorrigeerd is voor de temperatuur (i.v.m. uitzetting van het metaal).
De trillingstijd hebben we gemeten m.b.v. een fotodetectiesysteem dat de data doorgeeft aan de computer. De uitwijking maten we door het af te lezen op een schaal in graden, evenwijdig aan de muur. De slinger moet vrij om zijn as kunnen draaien, en in het vlak evenwijdig aande muur bewegen. Dan is er nog luchtwrijving waaraan je niet ontkomt. We hebben vervolgens aan 600 slingeringen gemeten, en niet door de totale tijd te delen door 600, maar door het statistisch gemiddelde te nemen van de 600, door de fotodetector gemeten, slingertijden.
En nu ga je natuurlijk niet al deze prachtige maatregelen teniet doen door een overgesimplificeerde formule T=sqrt(L/g) te gebruiken, waarbij sin(t)=t gebruikt is (slechts geldig bij infinitesimale uitwijkingen). De oplossing van de bekende differentiaalvergelijking hebben we tot op 3e orde nauwkeurig berekend.
Uiteindelijk, met consequent doorrekenen van alle onzekerheden, kwam we op een waarde van g waarvan het verschil met de literatuurwaarde nog steeds 25 maal onze standaarddeviatie bedroeg.
Mijn hele punt: je moet ontzéttend nauwkeurig meten om überhaupt zinnige uitspraken te kunnen doen over een 'significant verschil'. Heb je je onzekerheden (correct) doorgerekend? Ik hoor je nergens over standaarddeviaties/foutenmarges. Ik heb namelijk het vermoeden dat jouw 'gevonden resultaat' (dus significante afwijking met de Newtonse theorie) volledig teniet gedaan wordt door de onzekerheden in je metingen.
Dit is zeker niet bedoeld om je aan te vallen! Ik wil alleen aangeven dat je met een héel kritische blik naar je metingen moet kijken, en erg voorzichtig moet zijn met beweren een afwijkingen van een gevestigde theorie te hebben gevonden. En het allerbelangrijkste: geef aan wat je onzekerheden zijn, wat je gedaan hebt om ze zoveel mogelijk te reduceren, en hoe je ze hebt doorgerekend in je eindantwoord.