Gebruikersavatar
TheLaw
Artikelen: 0
Berichten: 375
Lid geworden op: wo 03 okt 2007, 12:59

Personen, familie- en erfrecht

Hier:
Bijlagen
JurisprudentiePFErecht
(35 KiB) 597 keer gedownload
Gebruikersavatar
TheLaw
Artikelen: 0
Berichten: 375
Lid geworden op: wo 03 okt 2007, 12:59

Re: Personen, familie- en erfrecht

Geen zin om te downloaden? Geen probleem:

Jurisprudentie voor PFE-recht

EHRM, Marckx-Belgie, art. 14 EVRM

dat een niet-gehuwde vrouw haar biologisch eigen kind, volgens de wet, éérst moest erkennen om de afstamming te vestigen, beschouwd kan worden als een schending van art. 14 EVRM.

Hoge Raedt, Schijnhuwelijk, art. 1:401 BW

dat een huwelijk, op basis van een schijnhuwelijk ten behoeve van een verblijfsvergunning, echter alsnog een rechtsgrond schept voor een onderhoudsverplichting tussen de echtgenoten.

Hoge Raedt, Duurzame ontwrichting, art. 1:151 BW

dat een tot echtscheiding verzoekende echtgenote onder aanvoering van gronden stelt en blijft stellen dat hij, hoe ook, met de andere echtgenoot niet meer kan samenleven, moet door de rechter worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing van de toestand van een duurzame ontwrichting in een huwelijk.

Hoge Raedt, Valkenhorst, art. 3 lid 2 Wet donorgegevens kunstmatige inseminatie

dat, wat betreft de onderlinge rangorde bij het achterhalen van afstammingsgegevens van het kind, tussen het recht van het kind op haar afstammingsgegevens en het recht van de biologische moeder op haar privacy, moet worden geoordeeld dat het recht van het kind prevaleert.

Hoge Raedt, DNA en bewijs van verwekkerschap, art. 1:207 BW

dat de inbreuk van een DNA-onderzoek op de lichamelijk integriteit van de man gerechtvaardigd kan zijn, indien  noodzakelijk en voldoende blijkt dat op grond van ten processe gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk kan zijn dat de man de verwekker van het kind kan zijn.

Hoge Raedt, Criterium gezag na (echt)scheiding, art. 1:251 lid 2 BW

dat toewijzing van gezag aan één der ouders na echtscheiding slechts geschied, indien er een onaanvaardbaar risico voor het kind of de kinderen bestaat dat zij klem of verloren zouden raken tussen de ouders, als deze het gezag gezamenlijk zouden blijven uitoefenen, en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen.

Hoge Raedt, Jeroen, art. 1:377f BW

dat niet kan worden gesproken van een als ‘family life’, in de zin van art. 8 EVRM, betrekking op de enkele grond dat het kind door de biologische vader is verwekt.

Hoge Raedt, Partnergezag, art. 1:253t BW

dat bij de beoordeling art. 1:253t lid 3 BW moeten weliswaar de belangen van de andere ouder worden meegewogen, doch de belangen van het kind blijven voorop staan. Het ontbreken of moeizaam verlopen van een omgangsregeling met het betrokken kind kan op zichzelf geen genoegzame reden zijn om het verzoek af te wijzen.

Hoge Raedt, Maastrichtse woning, art. 1:89 lid 2 BW jo. Art. 3:35, 3:36 en 3:11 BW

dat een beroep op de goede trouw in art. 1:89 lid 2 BW niet snel kan worden aanvaard. Hierbij moet rekening gehouden worden met de onderzoeksplicht van art. 3:11 BW.

Hoge Raedt, Fiets-O-Fit/Mr. Knook, art. 1:88 lid 1 sub c BW

dat deze uitzonderingsbepaling (art. 1:88 lid 1 sub c BW) ziet op rechtshandelingen die voor het door de betrokkene uitgeoefende bedrijf of beroep kenmerkend zijn in deze zin dat zij in de normale uitoefening daarvan plegen te worden verricht en verder restrictief moet worden uitgelegd.

Hoge Raedt, Kriek/Smit, art. 1:95 lid 2 BW en art.6:258 BW

dat zelfs tussen echtgenoten die bij hun huwelijk elke gemeenschap hebben uitgesloten vergoedingsrechten kunnen ontstaan in de zin van titel 7, afdeling 1 van BW-boek 3.

--

Hoge Raedt, B. te H./Y. te H. (alimentatie-arrest), art. 1:397 BW en art. 1:157 BW

dat bij de bepaling van de draagkracht van de alimentatieplichtige het uitgangspunt is dat het daarbij niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven.

Hoge Raedt, NJ 280 (alimentatie-arrest), art. 1:397 BW en art. 1:157 BW

dat, bij de bepaling van de behoeftigheid van de alimentatiegerechtigde, behoeftig, in de zin van art. 1:157 lid 1 BW, is diegene die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich in redelijkheid kan verwerven.

Anderzijds staat bij draagkracht van de alimentatieplichtige het uitgangspunt is dat het daarbij niet alleen aankomt op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijs in de naaste toekomst te kunnen verwerven.

Hoge Raedt, 3 juli 1995, rek.nr. 8623, art. 1:82 jo. art. 1:395, art. 1:404 BW

dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting om bij te dragen in het levensonderhoud van zijn gewezen echtgenote, dient in beginsel rekening te worden gehouden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen.

Hoge Raedt, Erven Gaasbeek (saisine), art. 4:182 BW

dat erfgenamen op grond van hun erfgenaamschap (rechtsopvolging onder algemene titel, art. 3:80 BW) in beginsel gebonden zijn aan de door de erflater aangegane (pacht)overeenkomsten met betrekking tot een zaak die aan de erflater en zijn erfgenamen tezamen toebehoren, óók als die (pacht)overeenkomst zonder de vereiste medewerking van de erfgenamen is gesloten. Dit geldt niet onverkort, indien omstandigheden en toeleg van de gesloten pachtovereenkomst een geoorloofde oorzaak doen missen.



Hoge Raedt, Moordhuwelijk, art. 1:100 lid 1 BW jo. art. 303 Sr jo. art. 4:3 BW

dat een toepassing van de verdeling bij helfte na ontbinding van de huwelijksgemeenschap, in geval van een ‘moordhuwelijk’, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.

Hoge Raedt, Vergoeding letselschade verknocht, art. 1:94 lid 3 jo. 6:162 BW

dat zowel de aanspraak op vergoeding van immateriële als die op vergoeding van materiële schade naar hun aard op bijzondere wijze aan de vrouw zijn verknocht, en dat die bijzondere verknochtheid met zich meebrengt, dat deze aanspraken, bij de ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding, buiten de verdeling moeten blijven en dus in zoverre niet in de gemeenschap vallen.

Terug naar “Studiekeuze”