Ik zit al een paar dagen over dit vraagstuk na te denken, en ik schaam me werkelijk voor het feit dat ik het niet kan doorgronden.
Stel dat we een kruisboog hebben, waarvan de pees over een klein stukje, zeg, lengte l cm, een constante kracht uitoefent op de pijl. Nu wil ik de pees aanspannen. Ik zet de kruisboog omgedraaid op de grond en duw met mijn hand de pees naar achteren.
(Ja, dit is inderdaad gevaarlijk, maar we doen het zo voor de wetenschap )
Ik oefen dus een kracht uit over die lengte l, op de pees, die net iets groter is dan de kracht die de pees uitoefent.
Nu stel, dat ik de pees een oneindig klein stukje aan begin te duwen. (nog steeds die constante kracht van de pees).
Dan knip ik met mijn overgebleven hand in mijn vingers en de pees is weg. Mijn hand schiet door, aangezien deze niet meer tegengehouden wordt door de pees. Had ik nu die pijl achter mijn hand gelegd, dan weet ik bijna zeker dat deze niet net zo hard was afgeschoten als door de pees. Waarom?
Volgens mij zit ik aan iets te denken, wat de plank volledig misslaat, maar daar komen we zo wel achter.
Groeten, Jorn