Het volgende probleem kwam uit de praktijk bij mij naar voren en ik weet niet precies hoe ik het aan moet pakken.
Het gaat om een ((nog) niet-bestaand) apparaat om platen te vervormen. Het idee is om een mal op te bouwen uit vele verschillende staafjes van kleine diameter die in de lengte verticaal tegen elkaar aanliggen. Door sommige staafjes omhoog te schuiven en andere naar beneden kun je een glooiend en (min of meer) vloeiend oppervlak maken. Door hier een plaat van vervormbaar materiaal op te duwen krijgt hij deze vorm. Je kan het zien als een mal die voor verschillende vormen gebruikt kan worden.
Tot zover de inleiding, mijn probleem is het volgende: Omdat de staafjes los, maar wel tegen elkaar zitten, blijven de hoger staande staafjes door de wrijvingkracht onderling wel op hun plaats hangen. Maar zodra je van bovenaf gaat duwen op deze staafjes, schuiven de hoogst gelegen makkelijk weer terug naar de laagste stand. Daarom dacht ik eraan de staafjes vanaf de zijkanten in te klemmen met een bepaalde horizontale kracht F_h, zodat de wrijvingskracht tussen de staafjes (F_w) zover verhoogd wordt, dat ze van boven een veel hogere druk P kunnen weerstaan. Zie tekening.
Maar mijn probleem is hoe ik het verband kan bepalen tussen die zijwaartse kracht F_h en de wrijvingskracht F_w.
Kan iemand mij daar een opstapje voor geven als mijn redening klopt in elk geval?