De bewegingsvergelijking op de dunne snaar kan voorgesteld worden als:
\(y_1(x,t) = A_i\cdot f(x-v_1t) + A_r\cdot r(x+v_1t)\)
Op de dikke snaar is deze vergelijking\(y_2(x,t) = A_t\cdot f_t(x-v_1t)\)
Omdat beide snaren aan elkaar hangen op het punt x=0 kunnen we volgende voorwaarden stellen:\(y_1(0,t) = y_2(0,t)\newline\)
\(\frac{dy_1}{dx}(0,t) = \frac{dy_2}{dx}(0,t)\)
De eerste voorwaarde uitwerken geeft ons:\(A_i\cdot f(-v_1t)+A_r\cdot f_r(v_1t) = A_t\cdot f_t(-v_2t)\)
Nu zegt men (en dat is het stukje dat ik niet snap): Dit kan enkel zo zijn als de tijdsafhankelijkheid gelijk is, dus is \(f_r(s) = f(-s) en f_t(s) = f(\frac{v_1}{v_2}s)\)
en dus geldt dit:\(A_i\cdot f(-v_1t)+A_r\cdot f(-v_1t) = A_t\cdot f(-v_1t) => A_i +A_r = A_t\)
Men heeft dus al een eerste vergelijking die aantoont hoe de amplitudes van de golven zich verhouden. Aan de hand van de tweede voorwaarde kan men dan een tweede vergelijking vinden. Voor men die tweede voorwaarde afleidt gebruikt men echter die tijdsafhankelijkheid en dat snap ik niet echt. Waarom kan men precies zeggen dat die golffuncties op die manier aan elkaar gelijk zijn?